Praktijkgebieden: Conflictoplossing
In art. 115 Rv is de dagvaardingstermijn voor buitenlandse gedaagden geregeld. Welke dagvaardingstermijn in acht moet worden genomen is afhankelijk van de staat waar de gedaagde zijn of haar woon- of verblijfplaats heeft. Voor staten binnen Europa die aangesloten zijn bij het Haags Betekeningsverdrag en staten waar de Betekeningsverordening II van toepassing is, geldt ingevolge lid 1 een dagvaardingstermijn van vier weken. Voor andere staten (ook staten buiten Europa die wel bij het Haags Betekeningsverdrag zijn aangesloten), geldt een betekeningstermijn van drie maanden (lid 2). In afwijking van het eerste en tweede lid dient in het geval van een buitenlandse gedaagde ten minste één week in acht te worden genomen indien het exploot in Nederland wordt gedaan ‘aan een door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats'.
Art. 63 lid 1 Rv biedt de mogelijkheid een exploot waarbij verzet, hoger beroep of beroep in cassatie wordt ingesteld te doen aan het kantoor van de advocaat of deurwaarder bij wie degene voor wie de exploot is bestemd (hierna: betrokkene), laatstelijk ter zake woonplaats heeft gekozen. Dit wordt ook wel de “kantoorbetekening” genoemd en kan tevens plaatsvinden indien de geëxploiteerde woont of verblijft in een staat waar de Betekeningsverordening II of het Haags Betekeningsverdrag van toepassing is. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraken van 18 december 2009 en 4 februari 2011 reeds bepaald dat in deze gevallen kan worden volstaan met een kantoorbetekening en dat dus niet vereist is dat daarnaast nog de (lange) weg van de verordening of het verdrag wordt gevolgd, welke kortgezegd inhoudt dat een afschrift van het exploot aan de betrokkene wordt verzonden.
Dat er kantoorbetekening op grond van artikel 63 Rv kan plaatsvinden en dat met kantoorbetekening kan worden volstaan indien de betrokkene woont of verblijft in een staat waar de verordening of het verdrag van toepassing is, is inmiddels duidelijk, maar welke dagvaardingstermijn dient er in die gevallen ingevolge art. 115 Rv te worden gehanteerd?
Op 15 april 2011 heeft de Hoge Raad reeds geoordeelde dat voor buitenlandse gedaagden die hun woon- of verblijfplaats hebben in een staat buiten Europa maar die wel partij zijn bij het Haags Betekeningsverdrag, de kantoorbetekening op de in de vorige instantie laatstelijk gekozen woonplaats heeft te gelden als een ‘door de gedaagde voor deze zaak gekozen woonplaats' in de zin van artikel 115 lid 3 Rv. Derhalve geldt niet de termijn van drie maanden (lid 2), maar de termijn van één week (lid 3). In aansluiting hierop heeft de Hoge Raad recentelijk geoordeeld dat de termijn van lid 3 eveneens geldt voor gedaagden met een bekende woon of verblijfplaats in een van de in lid 1 genoemde kring van staten (staten binnen Europa die partij zijn bij het Haags Betekeningsverdrag en staten waar de Betekeningsverordening II van toepassing is). Ook in deze gevallen hoeft dus niet de langere termijn van – in dit geval – vier weken in acht te worden genomen.
De gedachte achter deze kortere termijn is, zoals de Hoge Raad in zijn uitspraken van 15 april 2011 en 13 februari 2015 overweegt, dat “de moderne communicatiemiddelen het mogelijk maken dat de advocaat aan wiens kantoor op de voet van art. 63 lid 1 Rv het rechtsmiddelexploot wordt gedaan, in de regel erin zal slagen om binnen de termijn van een week te bewerkstelligen dat dit stuk degene bereikt voor wie het is bestemd”
Indien de rechter echter reden heeft om te twijfelen of het exploot de geadresseerde heeft bereikt, dient de rechter het verstek niet terstond te verlenen. Daarvan kan bijvoorbeeld sprake zijn als de advocaat aan wiens kantoor het rechtsmiddelexploot is gedaan meedeelt dat hij er nog niet in is geslaagd zijn (voormalig) cliënt op de hoogte te stellen van de inhoud van de stukken.
Anna Zijlstra is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied conflictoplossing / Procesrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.