Praktijkgebieden: Arbeidsrecht, Medezeggenschap
Ruim een maand geleden schreef ik over medezeggenschap, en de ongrijpbare aspecten daarvan. Recent is weer een uitspraak gepubliceerd over medezeggenschap die nogmaals onderstreept hoe lastig het terrein kan zijn.
Het ging om een bedrijf dat werknemers in dienst had op grond van de WSW, de Wet Sociale Werkvoorziening – het gaat daarbij om personen die zijn aangewezen op een beschutte werkomgeving (zogenaamde sw’ers). Met de invoering van de Participatiewet kunnen sinds 1 januari 2015 geen personen meer instromen in de WSW, en het bedrijf beraadde zich daarom op de vraag hoe om te gaan met de sw’ers die een contract voor bepaalde tijd hadden. De werkgever nam daarop een besluit, dat hierop neer kwam dat van de sw’ers met een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd zou worden bekeken wat hun arbeidsvermogen was; naar aanleiding daarvan zouden die mensen ofwel een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd krijgen, dan wel zouden zij geen nieuwe arbeidsovereenkomst krijgen maar worden begeleid naar regulier werk elders.
Het besluit was het (voorlopige) sluitstuk van een lang traject van vergaderen waaraan ook leden van de ondernemingsraad deelnamen. De OR had de kwestie steeds actief gevolgd, en het definitieve besluit kwam in een bestuursvergadering van 5 december 2014. De OR had de agenda van deze vergadering vooraf gekregen, en er waren drie leden van de OR bij de bestuursvergadering aanwezig. Het besluit werd intern op 16 december bekend gesteld in een nieuwsbrief. Op 15 januari 2015 – meer dan een maand na het besluit – verzocht de OR het bestuur de beslissing te heroverwegen en om de OR alsnog om advies te vragen over het voorgenomen besluit. Er volgde correspondentie tussen bestuur en OR, maar de uitkomst was dat het bestuur vasthield aan het besluit van 5 december. Op 8 mei 2015 riep de OR de nietigheid in van het besluit.
Het bestuur stelde dat de OR daarmee te laat was: de wet schrijft voor dat beroep op nietigheid moet worden gedaan binnen een maand nadat de OR op de hoogte is van het besluit. De OR voerde daar tegenin dat het nooit schriftelijk op de hoogte was gesteld van het besluit, zoals de wet voorschrijft. Dat klopte, maar de rechter oordeelde toch dat de OR te laat was: die was actief betrokken bij de procedure die leidde tot het besluit, en was aanwezig op de vergadering waarin het besluit was genomen. De OR was dus op 5 december 2014 bekend met het besluit, en had dus uiterlijk 5 januari 2015 de nietigheid moeten inroepen.
Bij dit alles speelde ook nog de vraag of het nu ging om een besluit waarbij de OR adviesrecht had, of juist instemmingsrecht. De OR meende kennelijk (aanvankelijk?) dat het adviesrecht had (het had immers gesteld alsnog advies te willen uitbrengen) terwijl het besluit juist lijkt te vallen onder artikel 27, waarbij instemming nodig is; de OR stapte echter naar de kantonrechter, wat de rechtsgang is die hoort bij instemming (voor advieszaken is de Ondernemingskamer bevoegd). De vraag of het om advies of instemming ging lijkt hier wel uit te maken: de termijn bij adviesrecht gaat lopen als de OR “in kennis is gesteld”, de termijn bij instemmingsrecht pas als aan de OR schriftelijk mededeling is gedaan – en dat was in deze zaak niet gebeurd. Dat maakt niets uit, vond de rechter – het was boven elke twijfel verheven dat de OR op de hoogte was.
Lessen dus voor zowel de ondernemer als de OR. Een ondernemer doet er goed aan zich te realiseren dat zijn OR iets te vinden heeft van beleid over hoe om te gaan met vaste en tijdelijke contracten (een onderwerp dat met de WWZ weer bijzonder actueel is) en de OR moet scherp de termijnen in de gaten houden – die kunnen eerder gaan lopen dan je zou denken, en een maand is kort, zeker als Sinterklaas, kerst, en oud en nieuw daar in vallen.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.