Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Op 1 juli 2015 heeft de Afdeling een uitspraak gedaan over de vraag of planschade, vanwege de ontwikkeling van woningen op een inbreidingslocatie, voor rekening van de aanvrager moet blijven.
Op grond van artikel 6.1 lid 2 Wro dient in ieder geval een waardevermindering van 2% van het onroerend goed voor rekening te blijven van de eigenaar (dit is het normaal maatschappelijk risico). Er kan aanleiding zijn om een hogere drempel (meer dan 2%) te hanteren voor het bepalen van de schade die voor rekening van de aanvrager moet blijven. Daarover gaat deze uitspraak.
In deze uitspraak heeft de eigenaar van een woning in Molenhoek vanwege een ontwikkeling van acht woningen aan de achterkant van zijn woning verzocht om een tegemoetkoming in planschade op basis van artikel 6.1 van de Wro. De gemeente heeft na het inwinnen van advies aan de eigenaar een tegemoetkoming van € 17.200,00 toegekend.
De ontwikkelaar van de woningen heeft tegen het besluit tot het toekennen van planschade bezwaar en beroep ingesteld. Naar alle waarschijnlijkheid was de ontwikkelaar verplicht de planschade te vergoeden die de gemeente aan de eigenaar zou toekennen.
De ontwikkelaar stelde dat in het onderhavige geval er voldoende aanleiding bestond een hogere drempel te hanteren, dan de drempel van 2%, voor het bepalen van het normaal maatschappelijk risico. Uiteindelijk komt de zaak bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die over de te hanteren drempel moet oordelen.
De Afdeling is van mening dat in de onderhavige zaak een drempel van 5% moet worden gehanteerd. De Afdeling acht hierbij het volgende van belang:– het terrein waarop de acht vrijstaande woningen aan de achterzijde van het perceel van [appellant] mogelijk zijn gemaakt ligt in een ‘centrumdorps milieu' en is geheel door (woon)bebouwing omgeven; het terrein moet dan ook worden beschouwd als een inbreidingslocatie;– de bouw van woningen op een inbreidingslocatie is een normale maatschappelijke ontwikkeling die zich voordoet in veel centra van steden en dorpen in Nederland;– de gemeente Mook en Middelaar en de provincie Limburg hanteren inbreiding als uitgangspunt van het woningbouwbeleid; de ontwikkeling past daarmee in het gemeentelijk en provinciaal beleid;– het terrein had in het bestemmingsplan Molenhoek reeds de bestemming “Woondoeleinden W” gekregen; de gemeenteraad van Mook en Middelaar heeft in 1999 en 2004 uitgesproken een voorstander te zijn voor een invulling van deze locatie met woningbouw;– naast het perceel van [appellant] staan op omringende percelen vrijstaande woningen; de bebouwing past dan ook in het karakter van de buurt en sluit in zoverre aan op de plaatselijke situatie;– de kortste afstand tussen de woning van [appellant] en het bouwterrein bedraagt ongeveer 18 meter en tussen de woning van [appellant] en de meest dichtbij voorziene woning ongeveer 32 meter.Kortom, in het geval van een verzoek om tegemoetkoming in planschade bij een inbreidingslocatie kan er reden zijn om een hogere drempel aan te nemen (dan de drempel van 2%) voor het berekenen van de schade die tot het normaal maatschappelijk risico behoort.
Bob van de Boom is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.