Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Op 17 juli 2015 schreef ik in mijn blog over boetes die worden opgelegd op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) en de (on)mogelijkheid om contractueel af te spreken dat deze boetes op een ander worden verhaald. Op 24 juli 2015 heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant een interessante uitspraak gedaan met betrekking tot dergelijke boetes op grond van de Wav.
In deze zaak ging het niet om contractuele afspraken over het verhaal van opgelegde Wav-boetes, maar of in bepaalde gevallen wel de eis gesteld mag worden dat een vreemdeling over een tewerkstellingsvergunning moet beschikken. De feiten zijn overzichtelijk: twee Roemenen hebben de woning van een natuurlijk persoon geschilderd, werkzaam voor een aannemer. Deze Roemenen beschikten niet over een tewerkstellingsvergunning. Daarom kreeg de eigenaar van de woning, die opdracht had gegeven aan de aannemer, een boete opgelegd. Die was het daar niet mee eens: hij was van mening dat voor Roemenen helemaal geen tewerkstellingsvergunning mag worden geëist, en derhalve ook geen boete opgelegd kan worden op grond van de Wav.
Juridisch is hier van belang dat Roemenië, even als bijvoorbeeld Bulgarije, is toegetreden tot de EU. In beginsel hebben inwoners van EU-landen geen tewerkstellingsvergunning nodig om in Nederland te komen werken. Zo staat het Italianen vrij om in Nederland te werken en andersom geldt hetzelfde voor Nederlanders die in Italië willen werken. In het toetredingsverdrag met betrekking tot Roemenië en Bulgarije zijn echter tijdelijke beperkingen gesteld aan dit vrije verkeer van diensten. Lidstaten van de EU, zoals Nederland, mogen op grond daarvan tijdelijk nog wel voorwaarden stellen aan het verrichten van arbeid. Aldus hanteerde Nederland de voorwaarde dat ook Roemenen moeten beschikken over een tewerkstellingsvergunning.
De rechtbank Zeeland-West-Brabant zet nu een streep door deze voorwaarde, waarbij wordt gewezen op een in 1913 (!) gesloten handelsverdrag met Japan. In dat verdrag kwamen Japan en Nederland, onder andere, overeen dat Japanners in Nederland mogen werken zonder tewerkstellingsvergunning. Dit verdrag geldt nog altijd en wordt ook nog steeds nageleefd. De rechtbank overweegt in dit verband dat Nederland weliswaar voorwaarden mag stellen aan Roemenen die in Nederland willen werken, maar dat uit het Toetredingsverdrag volgt dat die voorwaarden niet strenger mogen zijn dan voor onderdanen van een derde land (zoals Japan). Nu voor Japanners geen vergunning is vereist en voor Roemenen wel, handelt Nederland in strijd met het toetredingsverdrag.
Daarom komt de rechtbank tot de conclusie dat van Roemenen die in Nederland willen werken niet gevraagd mag worden dat zij over een tewerkstellingsvergunning beschikken, en dat aldus geen boetes opgelegd kunnen worden indien arbeid wordt verricht zonder dergelijke vergunning.
Het mag duidelijk zijn dat deze uitspraak vergaande gevolgen kan hebben; het lijkt er in ieder geval op dat geen boetes opgelegd kunnen worden op grond van de Wav als het gaat om Roemenen of Bulgaren, waarvoor immers dezelfde regels gelden. Het ministerie zal dan ook ongetwijfeld in hoger beroep gaan tegen de uitspraak. Ook deze zaak wordt dus vervolgd!
Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.