Praktijkgebieden: Bouwrecht
Op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) is het werkgevers verboden om vreemdelingen arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. Indien vreemdelingen zonder deze vereiste vergunning te werk worden gesteld, kan een boete worden opgelegd op grond van de Wav. Bepalingen en verantwoordelijkheden in de Wav zijn zeer ruim geformuleerd, teneinde doeltreffendheid van deze regeling te bewerkstelligen. Een bekend voorbeeld daarvan zijn de boetes die werden opgelegd aan uitgevers van verschillende kranten, omdat de bezorgers van de krant niet de vereiste vergunning hadden om arbeid te verrichten. Dat de bezorgers niet direct in dienst waren bij de uitgeverij, maar werkzaam waren via (meerdere) uitzendbureau's, was daarbij niet relevant.
In de bouw speelt deze problematiek ook met grote regelmaat. Vaak wordt een overeenkomst gesloten tot het verrichten van een bouwproject tussen een opdrachtgever en een hoofdaannemer. Deze hoofdaannemer besteedt (een deel van) de bouwwerkzaamheden vaak weer uit aan een of meerdere onderaannemers, die vervolgens weer arbeiders inlenen bij (verschillende) uitzendbureaus. Het kan voor komen dat wordt geconstateerd dat een werknemer, uitgeleend door zo'n uitzendbureau, een vreemdeling is en niet beschikt over een tewerkstellingsvergunning. De hele keten van opdrachtgever tot onderaannemer(s) kunnen dan elk afzonderlijk boetes opgelegd krijgen op grond van de Wav.
In de overeenkomsten tussen de opdrachtgever en de hoofdaannemer, of tussen hoofdaannemer en onderaannemer, wordt daarom vaak opgenomen dat, bij oplegging van een dergelijke boete aan de opdrachtgever/hoofdaannemer, deze verhaald kan worden op de hoofdaannemer/onderaannemer.
In een zaak die onlangs speelde bij het hof Den Bosch, was ook een dergelijke bepaling aan de orde. In die zaak kwam het hof ambtshalve tot de overweging dat een dergelijke bepaling in de overeenkomst wellicht in strijd is met de wet en daarom nietig zou kunnen zijn. In de tussenuitspraak van het hof werd daartoe overwogen dat voor een bestuursrechtelijke boete geldt, dat de wetgever daarmee beoogt de overtreder in zijn vermogen te raken, als prikkel om in het vervolg geen overtreding(en) meer te begaan. Aan die bedoeling wordt volgens het hof afbreuk gedaan, indien deze boete vervolgens kan worden verhaald op een ander (ECLI:NL:GHSHE:2014:5353). Immers, de prikkel om in de toekomst geen overtredingen meer te begaan, verdwijnt daarmee. Een dergelijk beding zou dan in strijd kunnen komen met de strekking van de wet, hetgeen op grond van artikel 3:40 BW kan leiden tot nietigheid van die bepaling.
Omdat het in deze gaat om een veel voorkomende bepaling in overeenkomsten tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers, kan het oordeel dat een dergelijk beding nietig is, verstrekkende gevolgen hebben. Het hof heeft er daarom voor gekozen een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad (ECLI:NL:GHSHE:2015:2432):“is een contractuele bepaling, waarvan nakoming wordt gevorderd, voor zover die bepaling betrekking heeft op de mogelijkheid van verhaal op de medecontractant van een bestuursrechtelijk opgelegde boete krachtens de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) vanwege eigen schendingen van bepalingen van die wet, nietig wegens strijd met de wet, openbare orde of goede zeden als bedoeld in artikel 3:40 BW?“.
Bij de overwegingen van het hof kunnen wel vraagtekens worden gezet. De contractuele bepaling, die slechts betrokken partijen bindt, sluit namelijk niet uit dat aan elke overtreder de boete kan worden opgelegd. Elke overtreder blijft ook zelf verplicht de boete te betalen. De beoogde prikkel wordt dan ook niet (helemaal) weggenomen; als een boete is opgelegd aan de opdrachtgever, zal deze bijvoorbeeld eerst nog maar verhaald moeten worden op de opdrachtnemer.
Het is dus afwachten of de Hoge Raad de overwegingen van het hof zal volgen. Wordt vervolgd!
Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.