icon

Bekendheid met schade in het licht van verjaring

Artikel 3:310 lid 1 BW bepaalt wanneer een vordering tot schadevergoeding verjaart. In dit artikel worden twee termijnen genoemd: de vordering verjaart in beginsel twintig jaar na de schadeveroorzakende gebeurtenis en vijf jaar nadat de benadeelde bekend is geworden met zowel de schade als de daarvoor aansprakelijke persoon.

Met enige regelmaat ontstaan er geschillen over de vraag wanneer een benadeelde bekend is geworden met de schade. Dat is immers relevant voor de vraag wanneer de korte verjaringstermijn van vijf jaar begint te lopen. Deze vraag was ook aan de orde in de zaak waarover de Hoge Raad oordeelde in het arrest van 14 november 2014.

Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad, herhaald in dit arrest, begint de verjaringstermijn te lopen op het moment dat de benadeelde daadwerkelijk bekend is geworden met de schade. Het enkele vermoeden van het bestaan van schade is daarvoor niet voldoende. De benadeelde moet daadwerkelijk in staat zijn om een rechtsvordering tot vergoeding van schade in te stellen. Vanaf welk moment dit het geval is, moet beoordeeld worden aan de hand van alle ter zake dienende omstandigheden.

In bovenstaande zaak speelde, kort gezegd en vereenvoudigd weergegeven, het volgende. De verzekeringsmaatschappij Allianz had een agentuurovereenkomst met GS Verzekeringen. Laatstgenoemde inde voor Allianz verzekeringspremies, welke vervolgens aan Allianz moesten worden doorbetaald. Omdat niet (meer) aan deze verplichting werd voldaan, werd de overeenkomst in 1997 ontbonden door Allianz. GS werd aansprakelijk gesteld wegens het niet nakomen van deze verplichting en daarnaast stelde Allianz de bestuurder van GS aansprakelijk omdat deze er feitelijk voor had gezorgd dat de premies niet aan Allianz werden uitgekeerd. Allianz was er namelijk mee bekend dat de bestuurder de gelden naar andere rekeningen had overgemaakt. Uiteindelijk kwam in 2009 vast te staan dat GS had gehandeld in strijd met de overeenkomst en de daaruit voortvloeiende schade vergoed moest worden. Allianz stelde de bestuurder persoonlijk aansprakelijk, onder andere, omdat GS geen verhaal bood voor deze schade.

De vraag is nu of deze vordering jegens de bestuurder van GS reeds was verjaard. Immers, gesteld zou kunnen worden dat Allianz er reeds in 1997 mee bekend was dat de bestuurder de geïnde premies naar andere rekeningen had overgemaakt en de verjaringstermijn van vijf jaar toen was begonnen te lopen. De Hoge Raad oordeelde echter anders; dat de bestuurder de premies heeft doorgesluisd betekent namelijk niet zonder meer dat de geleden schade ook niet meer verhaald kon worden op GS. Daarom hoefde voor Allianz niet reeds in 1997 duidelijk te zijn dat uiteindelijk geen verhaal geboden zou kunnen worden voor de geleden schade. Indien namelijk voldoende andere gelden aanwezig waren, had de schade daarmee vergoed kunnen worden.

Bovenstaande illustreert dat bekendheid met schade, in het kader van verjaring, goed onderscheiden moet worden van bekendheid met het onrechtmatig handelen. Het was voor Allianz van meet af aan duidelijk dat de bestuurder onrechtmatig had gehandeld, maar pas veel later werd zij bekend met het feit dat daardoor schade werd geleden, in casu doordat de geleden schade niet op GS kon worden verhaald. Het beroep op verjaring kon volgens de Hoge Raad om die reden dan ook niet slagen.


Geert Schnitzler is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuurdersaansprakelijkheid.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Bekendheid met schade in het licht van verjaring

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief