Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
In een faillissement geldt bijna per definitie dat te weinig actief bestaat om alle schuldeisers geheel te voldoen. Het is dan de taak van de curator om vast te stellen in welke volgorde de schuldeisers moeten worden voldaan. In zijn algemeenheid zijn de boedelschuldeisers het eerst aan de beurt, gevolgd door de preferente en concurrente prefaillissementsschuldeisers.
In een aantal gevallen bepaalt de wet dat een schuld als boedelschuld kwalificeert of dat de schuldeiser aanspraak kan maken op een voorrecht. Dat geldt bijvoorbeeld voor de achterstallige huurpenningen die na datum failliletverklaring verschuldigd raken (dat zijn op grond van art. 39 Fw boedelschulden) en de fiscus die zich met voorrang kan verhalen op de zaken die zich op de bodem van gefailleerde begeven (het bodemvoorrecht; zie ook onze eerdere blog). Pand- en hypotheekhouders hebben voorrang in die zin dat zij zich op de bezwaarde activa kunnen verhalen alsof er geen sprake is van een faillissement.
Soms vindt een samenloop van voor- en zekerheidsrechten op dezelfde activa plaats, waardoor de vraag rijst welke partij zich bij verkoop op de opbrengst kan verhalen.
In een onlangs door het Gerechtshof Amsterdam gewezen arrest was sprake van zo'n samenloop. De verhuurder had een boedelvordering op gefailleerde in verband met na datum faillissement verschuldigd geraakte huurpenningen. Ten behoeve van deze vordering was een pandrecht gevestigd op de inventaris van gefailleerde. De verhuurder verkocht als pandhouder de inventaris en behield vervolgens de verkoopopbrengst. De fiscus meende echter dat niet de verhuurder, maar hijzelf aanspraak kon maken op de verkoopopbrengst uit hoofde van zijn bodemvoorrecht. De curator startte een procedure om de verhuurder te dwingen de verkoopopbrengst af te dragen.
Het Gerechtshof Amsterdam oordeelde kort gezegd dat een faillissementsvordering van de fiscus niet gaat boven de boedelvordering van de verhuurder die is gezekerd met een stil pandrecht, omdat boedelvorderingen in zijn algemeenheid van hogere rang zijn dan faillissementsvorderingen. Dat de fiscus aanspraak kon maken op een voorrecht, doet daar niet aan af. Zijn vordering blijft immers ‘slechts' een faillissementsvordering. Met dat oordeel sloot het hof zich aan bij het vonnis van de rechtbank.
Het bodemvoorrecht van de fiscus is in de praktijk erg sterk. Uit het arrest blijkt evenwel dat in de praktijk onder omstandigheden mogelijkheden bestaan onder het bodemvoorrecht uit te komen.
Alexander op het Hoog is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.