Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Als er schade wordt geleden als gevolg van de vaststelling van een bestemmingsplan, dan is er een mogelijkheid om planschade te verzoeken. In dat verband zullen wij in deze bijdrage de verschillen die er zijn tussen de begrippen normaal maatschappelijk risico en passieve en actieve risicoaanvaarding bespreken en verduidelijken aan de hand van de uitspraak van 13 november 2013 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
In artikel 6.2, eerste lid, Wro wordt het normaal maatschappelijk risico genoemd als een grond om de schade niet te vergoeden. Het moet dan gaan om schade die ontstaan is door een normaal maatschappelijke ontwikkeling waarmee de benadeelde rekening kon houden in de zin dat die ontwikkeling in de lijn der verwachtingen lag. Het tweede lid geeft verder invulling aan het normaal maatschappelijk risico aan de hand van een forfait.
We spreken van actieve risicoaanvaarding als een belanghebbende weet of behoort te weten dat een nieuw bestemmingsplan een voor hem nadelige verandering zou kunnen meebrengen en hij toch tot de verwerving van een onroerende zaak overgaat. Dat wil zeggen dat wanneer de schade voor de aanvrager voorzienbaar was en hij bewust het risico van intreden van de schade heeft genomen, de schade voor rekening van de belanghebbende gelaten mag worden (artikel 6.3, aanhef en onder a, Wro). Van passieve risicoaanvaarding is sprake indien een eigenaar (of gebruiker) van een onroerende zaak van de mogelijkheden die hij volgens een bestemmingsplan heeft, geen gebruik maakt, terwijl hij weet of kan weten dat er voornemens zijn die mogelijkheden weg te nemen of te verminderen door een bestemmingsplanherziening. Indien voor zijn stilzitten geen goede reden bestaat, kan ook in een dergelijk geval geoordeeld worden dat hij het risico op intreden van de schade genomen heeft en de schade dus redelijkerwijs voor zijn rekening gelaten mag worden (artikel 6.3, aanhef en onder b, Wro).
Bij de lijn der verwachtingen gaat het niet om de (concrete) voorzienbaarheid die aan de orde is bij risicoaanvaarding. Het gaat er juist om dat burgers en ondernemers bij hun investeringsbeslissingen ook dienen te verdisconteren dat zij kunnen worden geconfronteerd met planologische ontwikkelingen die niet zijn uitgewerkt in een concreet beleidsvoornemen en waarin dus geen concreet zicht (bestaat) op de omvang waarin, de plaats waar en het moment waarop deze ontwikkeling zich zou voordoen. Dat dit onderscheid in de praktijk weleens verward wordt, wordt duidelijk in de Afdelingsuitspraak van 13 november 2013.
In een tussenuitspraak is vastgesteld dat de door appellant geleden schade € 40.000,00 bedraagt en is het college opgedragen om te onderzoeken of, en zo ja, in hoeverre de planschade binnen het normaal maatschappelijk risico valt. Het college heeft, in navolging van Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (SAOZ), een andere invulling gegeven aan die opdracht. Hoewel niet in geschil is dat de planologische wijziging voor appellant heeft geleid tot planschade en dat die schade € 40.000,00 bedraagt, is de SAOZ toch van een lagere planschade (€ 7.500,00 ) uitgegaan. Zij is tot dit schadebedrag gekomen door in het kader van risicoaanvaarding te beoordelen of de planschade voorzienbaar was en heeft vervolgens bezien of de niet voorzienbare schade groot € 7.500,00 tot het normaal maatschappelijk risico behoort. De SAOZ gaat eraan voorbij dat de voorzienbaarheid, zoals volgt uit artikel 6.3 van de Wro, betrekking heeft op de planologische wijziging en niet op de omvang van de schade. Als gezegd had zij bij de beoordeling of de planschade binnen het normaal maatschappelijk risico valt en krachtens artikel 6.2, eerste lid, van de Wro voor rekening van appellant dient te blijven, dienen uit te gaan van een niet in geschil zijnde planschade van € 40.000,00. Deze toetsing staat los van de vraag of de door appellant geleden schade voor zijn rekening dient te blijven wegens voorzienbaarheid van de schadeoorzaak. Die vraag wordt beantwoord aan de hand van bekend gemaakte concrete beleidsvoornemens ten tijde van de koop van het perceel door appellant. Daarop vernietigt de Afdeling het besluit en stelt de schade vast op € 40.000,-.
Deze bijdrage is mede tot stand gekomen door Melinda Gayir, student-stagiaire.
Claudia Koenen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.