Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
In een uitspraak van het Hof Arnhem-Leeuwarden van 17 maart jl. gaat het over een werknemer, die als accountmanager werkzaam was. Hij was 60% van zijn werktijd te vinden bij klanten op verschillende locaties. De overige tijd werkte hij thuis of op kantoor. Op een gegeven moment tankte de werknemer benzine in plaats van diesel in zijn leaseauto, waardoor schade aan de auto ontstond. In een dergelijke situatie is het de vraag voor wiens rekening de schade komt, de werknemer of de werkgever.
Artikel 7:661 lid 1 BW bepaalt – voor zover hier van belang – dat de werknemer die bij de uitvoering van de overeenkomst schade toebrengt aan de werkgever te dier zake niet jegens de werkgever aansprakelijk is, tenzij de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Daarnaast kan uit de omstandigheden van het geval – mede gelet op de aard van de overeenkomst – anders voortvloeien dan in de vorige zin is bepaald.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of de schade is ontstaan bij de uitvoering van de arbeidsovereenkomst. De schade ontstaan tijdens het woon-werkverkeer valt bijvoorbeeld niet onder artikel 7:661 lid 1 BW. In het onderhavige geval werd de rit van huis naar de vergadering (tijdens welke rit werd getankt) echter aangemerkt als ‘werk-werkverkeer', omdat de werknemer ook thuis werkte. In dat geval is wel aan artikel 7:661 lid 1 BW voldaan.
Een werknemer is in dat laatst geval slechts aansprakelijk indien de schade een gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid. Het Hof overweegt dat het tanken van benzine in plaats van diesel geen vooropgezet plan was, waardoor er geen sprake was van opzet. Voor het aannemen van bewuste roekeloosheid is het volgens vaste jurisprudentie vereist dat de werknemer zich onmiddellijk voorafgaand aan het schadebrengende voorval daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van zijn gedraging en dat hij dus besefte dat hij zich daarvan – in verband met de aanmerkelijke kans op verwezenlijking van het daardoor in het leven geroepen gevaar – had behoren te onthouden. In een uitspraak uit 2007 werd geoordeeld dat de werknemer bewust roekeloos had gehandeld, omdat hij de noodzakelijke onderhoudsbeurt(en) niet aan de leaseauto had laten verrichten. Hierdoor was er schade aan de motor van de auto ontstaan. Over het algemeen is echter niet snel sprake van bewuste roekeloosheid. Ook in het onderhavige geval wordt niet in die richting geoordeeld. Het Hof overweegt dat het tanken van de verkeerde brandstof kan gebeuren wanneer iemand auto rijdt. De werkgever had tijdens de comparitie van partijen ook aangegeven dat het vaker was voorgekomen binnen haar bedrijf. Mede op basis hiervan oordeelt het Hof dat het verkeerd tanken als een ‘domme' vergissing dient te worden aangemerkt.
Voorts overweegt het Hof dat als dit handelen al als roekeloos gedrag kan worden gekwalificeerd, het onvoldoende gebleken is dat de werknemer zich – voordat hij ging tanken – daadwerkelijk bewust was van het roekeloze karakter van deze gedraging. Al met al kwam de schade dus voor rekening van de werkgever.
Het is als werkgever van belang te realiseren dat het wel mogelijk is dat de hiervoor vermelde aansprakelijkheid op de werknemer wordt afgeschoven. Op grond van artikel 7:661 lid 2 BW is het immers mogelijk om ten nadele van de werknemer schriftelijk van het eerste lid af te wijken, voor zover de werknemer verzekerd is voor die schade. De werknemer was in het onderhavige geval niet verzekerd. De werknemer zal over het algemeen ook slechts verzekerd zijn voor de schade aan zijn eigen auto. Dit is van belang, omdat de werknemer ook zijn eigen auto kan gebruiken tijdens zijn werkzaamheden. De Hoge Raad heeft al geruime tijd geleden geoordeeld dat als er in dat geval schade ontstaat aan de auto, deze schade op grond van de redelijkheid en de billijkheid voor rekening van de werkgever komt, behoudens het geval dat deze is ontstaan door opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer.
Jolien Kraaijvanger is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.