Praktijkgebieden: Bestuurdersaansprakelijkheid
Wanneer een vennootschap failliet gaat, is de bestuurder in beginsel niet aansprakelijk. Op dit uitgangspunt bestaan uitzonderingen. Eén van deze uitzonderingen is onbehoorlijk bestuur. Iedere bestuurder is hoofdelijk aansprakelijk voor het faillissementstekort wanneer het bestuur zijn taak kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld en aannemelijk is dat dit een belangrijke oorzaak is van het faillissement. Deze aansprakelijkheid geldt ook voor een feitelijk bestuurder. Dit is een persoon die weliswaar niet officieel bestuurder is, maar wel het beleid van de vennootschap (mede) heeft bepaald alsof hij bestuurder was.
Er is voor de (feitelijk) bestuurder wel een mogelijkheid om aan deze aansprakelijkheid te ontsnappen: wanneer hij bewijst dat de onbehoorlijke taakvervulling door het bestuur niet aan hem te wijten is en dat hij niet nalatig is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen daarvan af te wenden (disculpatie, art. 2:248 lid 3 BW). Dat de bestuurder de bewijslast van deze disculpatie draagt, heeft de Hoge Raad nog eens duidelijk gemaakt in zijn arrest van 6 maart 2015.
De Zuid-Hollandse Glascentrale Beheer B.V. en haar zeven werkmaatschappijen zijn in 2006 failliet verklaard. De curatoren hebben onder andere de echtgenote van één van de bestuurders aansprakelijk gesteld voor het onbehoorlijke bestuur, omdat zij als feitelijk bestuurder moest worden aangemerkt.
De echtgenote beriep zich op de disculpatiemogelijkheid van artikel 2:248 lid 3 BW. De rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank overwoog dat de echtgenote: “niet alle maatregelen heeft getroffen die tot haar mogelijkheden behoorden om de gevolgen van de onbehoorlijke taakvervulling af te wenden (…)”. De echtgenote ging in hoger beroep. Het hof draaide de rollen om. Volgens het hof lag de oorzaak van het faillissement voornamelijk in de hoge managementvergoedingen die aan de bestuurders werden uitgekeerd. Omdat deze vergoedingen al bestonden op het moment dat de echtgenote begon met haar werkzaamheden als feitelijk bestuurder had zij hiervoor “geen enkele verantwoordelijkheid gehad”. Daarom hadden de curatoren volgens het hof aannemelijk moeten maken dat de echtgenote “als feitelijk bestuurder verwijtbaar zodanige steken heeft laten vallen dat als gevolg daarvan de faillissementen (mede) zijn ontstaan”.
De Hoge Raad maakte korte metten met dit oordeel. Uit artikel 2:248 lid 3 BW blijkt dat de bestuurder moet bewijzen dat de onbehoorlijke taakvervulling niet aan hem te wijten is. Het was dus niet aan de curatoren om aannemelijk te maken dat dit wel zo was. Het hof had niet vastgesteld dat de echtgenote “heeft bewezen dat de onbehoorlijke taakvervulling niet aan haar te wijten is geweest in het treffen van maatregelen om de gevolgen van de onbehoorlijke taakvervulling af te wenden”. Het oordeel van het hof kon daarom niet in stand blijven.
Vivian Dank is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuurdersaansprakelijkheid.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.