Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Bij complexe, commerciële samenwerkingscontracten moeten partijen intensief samenwerken om hun contractuele verplichtingen na te kunnen komen. Voorbeelden van dergelijke contracten zijn distributie-, joint venture en alliantieovereenkomsten. Om een dergelijke samenwerking mogelijk te maken is intensief contact en een hoge mate van vertrouwen tussen partijen van essentieel belang. Ook moeten zij steeds bereid blijven om met elkaar samen te werken.
Wat gebeurt er wanneer het vertrouwen of de bereidheid bij één van de partijen verdwijnt, en zij haar contractuele verplichtingen niet meer wil nakomen? Kan een contractspartij simpelweg zeggen: “Om deze overeenkomst te laten slagen, is wederzijds vertrouwen noodzakelijk. Dit ontbreekt bij mij, dus hoef ik mijn contractuele verplichtingen niet meer na te komen”?
Het uitgangspunt in het Nederlandse contractenrecht is dat afspraken nagekomen moeten worden (pacta sunt servanda). Wanneer een schuldenaar zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, kan de schuldeiser een vordering tot nakoming instellen (art. 3:296 BW). Je kunt echter de vraag stellen hoe het ontbreken van wederzijds vertrouwen en de bereidheid tot samenwerking zich verhouden tot het recht op nakoming. Een veroordeling tot nakoming zal het vertrouwen of de bereidheid niet herstellen, terwijl deze punten essentieel zijn om de overeenkomst na te kunnen komen. De kans is daarom groot dat de contractspartij die haar vertrouwen of bereidheid heeft verloren, er niet meer alles aan zal doen om de contractuele samenwerking zo veel mogelijk waarde op te laten leveren. Daarnaast zal zij op zoek gaan naar een manier om onder de contractuele verplichtingen uit te komen, bijvoorbeeld door te zoeken naar een reden om het contract te ontbinden. De vordering tot nakoming leidt dan niet tot een reële oplossing van het conflict.
In de rechtspraktijk zien we echter dat rechters weinig oog hebben voor dit probleem. Zij laten het ontbreken van benodigd wederzijds vertrouwen en bereidheid tot samenwerking niet aan toewijzing van de nakomingsvordering in de weg staan.
Daarom kan het voor contractspartijen bij complexe, commerciële (samenwerkings)contracten verstandig zijn een regeling in het contract op te nemen over de manier waarop nakomingsgeschillen dienen te worden opgelost. Hierbij kan gedacht worden aan het uitsluiten van de nakomingsvordering, het opnemen van een (her)onderhandelingsplicht of een neutrale beëindigingsregeling. Deze bepalingen kunnen contractspartijen naar eigen inzicht inrichten. Het zijn echter geen wondermiddelen. Wanneer één van de contractspartijen echt niet meer aan het contract gebonden wil blijven, biedt geen enkele contractuele bepaling een goede oplossing.
Vivian Dank is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.