Praktijkgebieden: Bestuursrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft gisteren twee uitspraken (201303069/1/A3 en 201304895/1/A3) gedaan waarmee de rechtspraak over het rechtskarakter van de mogelijke reacties van een bestuursorgaan op meldingen die op grond van een gemeentelijk meldingstelsel voor de aanleg of verandering van een uitweg worden gedaan is verduidelijkt. Over de conclusie die advocaat-generaal Widdershoven in deze zaken uitbracht op 12 november 2014 schreef ik eerder. In die blog heb ik de bevindingen van de advocaat-generaal vrij uitgebreid beschreven, en kernachtig de relevante APV-regels in beide zaken. Mede omdat de Afdeling de advocaat-generaal volgt, kan ik me beperken tot een korte bespreking van de kern van de uitspraken.
De Afdeling beschouwt zowel de instemming met of acceptatie van een melding, al dan niet onder voorschriften, als de weigering van een melding binnen de voorgeschreven termijn, als een besluit. De instemming of acceptatie is gericht op rechtsgevolg omdat daarmee het recht ontstaat om met de aanleg van de uitweg of verandering van een bestaande uitweg te beginnen. Dit recht vangt eerder aan dan na afloop van de in de APV-regeling voorgeschreven termijn van 4 weken, omdat het college aldus beslist geen gebruik te maken van zijn bevoegdheid om de uitweg te verbieden. De weigering is gericht op rechtsgevolg omdat deze beslissing tot gevolg heeft dat de uitweg niet mag worden aangelegd. De bezwaartermijn gaat lopen met ingang van de dag na die waarop het besluit is bekendgemaakt door toezending of uitreiking aan de melder.
Als het gemeentebestuur niet binnen de in de regeling voorgeschreven termijn reageert, treedt het rechtsgevolg dat mag worden begonnen met de aanleg van de uitweg, van rechtswege in. Deze ‘instemming van rechtswege' of ‘fictieve of automatische instemming' moet om een vanuit het oogpunt van rechtsbescherming onwenselijke situatie te voorkomen, voor de rechtsbescherming worden gelijkgesteld met een besluit. Met ingang van de dag nadat het gemeentebestuur wordt geacht te hebben ingestemd, vangt de bezwaartermijn aan.
Na het verstrijken van de voorgeschreven termijn is het gemeentebestuur niet meer bevoegd om een melding te weigeren/de uitweg te verbieden, omdat het wordt geacht al van rechtswege te hebben ingestemd. Omdat in de APV de termijn van 4 weken om te reageren op een melding na ontvangst daarvan dwingend is voorgeschreven kan deze niet rechtsgeldig door het college worden verlengd. De melder die na het verstrijken van de termijn nog wordt geconfronteerd met een weigering moet daartegen wel tijdig in rechte opkomen, zodat de bestuursrechter de weigering ongedaan kan maken.
De (fictieve) instemming behoeft niet te worden gepubliceerd. De melder kan na bekendmaking van het besluit of nadat de termijn van 4 weken is verstreken en het college dus wordt geacht te hebben ingestemd, beginnen met het aanleggen van de uitweg. Het is mogelijk dat derde-belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in die aanleg, dan nog niet op de hoogte zijn van het bestaan van het besluit of de automatische instemming. Voor de melder betekent dit dat hij geconfronteerd kan worden met de situatie dat een derde-belanghebbende die pas later bekend raakt met het besluit alsnog binnen in beginsel binnen 2 weken verschoonbaar bezwaar kan maken. De melder moet dus mogelijk gedurende langere tijd rekening houden met de mogelijkheid dat alsnog rechtsmiddelen worden ingesteld. Om dit probleem te voorkomen volgt de Afdeling de aanbeveling van de advocaat-generaal om de reacties, inclusief de automatische instemming, voortaan te publiceren.
Met deze uitspraken laat de Afdeling het belang van een coherent systeem van rechtsbescherming zwaar wegen. Dat kan denk ik alleen maar worden onderschreven. De Afdeling geeft overigens uitdrukkelijk aan dat indien de gemeentelijke wetgever met een uitwegmeldingenstelsel wil bereiken dat niet alle reacties moeten worden aangemerkt als besluit dan wel daarmee voor de rechtsbescherming moeten worden gelijkgesteld, een alternatieve regeling denkbaar is. De Afdeling doelt daarmee op de meldingstelsels die worden beheerst door algemene regels en waarbij niet is voorzien in enige reactie van het bestuursorgaan, zoals bijvoorbeeld de melding van het oprichten van een zogenaamde B-inrichting die volledig onder de werking van de algemene regels van het Activiteitenbesluit valt. Een denkbare regeling zou zijn dat in de APV wordt bepaald dat een uitweg mag worden aangelegd indien wordt voldaan aan de in de regels gestelde voorschriften en dat in overige gevallen een vergunning moet worden aangevraagd. Het vergunningstelsel wordt dan beheerst door de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (art. 2.2 lid 1, aanhef en onder e). Overigens is het model van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten waarvan veel gemeenten gebruik maken en waarop ook de regeling van Leeuwarden was gebaseerd, inmiddels aangepast in die zin dat als alternatief voor een meldingenstelsel een vergunningstelsel wordt voorgesteld. Volgens de Algemene wet bestuursrecht is bij niet tijdig beslissen op een aanvraag omgevingsvergunning voor een uitweg sprake van een van rechtswege verleende vergunning.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.