Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Het bestuur van een vennootschap is op grond van artikel 2:10 Burgerlijk Wetboek (BW) verplicht een deugdelijke administratie te voeren. Deze boekhoudplicht is om meerdere redenen van groot belang voor iedere onderneming. De boekhouding dient in de eerste plaats inzicht te geven in de dagelijkse financiële stand van zaken van de onderneming, op basis van deze financiën worden immers belangrijke beslissingen genomen. Ten tweede loopt de bestuurder van een vennootschap aansprakelijkheidsrisico’s indien hij de boekhoudplicht schendt. Op basis van artikel 2:248 BW kan een bestuurder in een faillissement zelfs aansprakelijk worden gehouden voor het gehele faillissementstekort.
Maar wanneer voldoe je als bestuurder aan de boekhoudplicht? Afgaande op de wat de wetgever heeft bepaald in artikel 2:10 BW, dient het bestuur van de vermogenstoestand en de werkzaamheden van de vennootschap een zodanige administratie te voeren, dat daaruit te allen tijde de rechten en verplichtingen van de rechtspersoon blijken.
De wet lijkt een heldere maatstaf te geven, maar de grenzen van de boekhoudplicht blijken niet altijd even duidelijk te zijn. In het arrest Brens q.q./Sarper uit 1993 (NJ 1993, 713) oordeelde de Hoge Raad dat de administratie voldoet aan de wettelijke vereisten, wanneer er snel inzicht kan worden verkregen in de debiteuren- en crediteurenposities en deze posities en de stand van de liquiditeiten, gezien de aard en omvang van de rechtspersoon, een redelijk inzicht geven in de vermogenspositie van de rechtspersoon.
In een recent arrest verduidelijkt de Hoge Raad dit eerder gegeven oordeel. Wat was er in deze zaak aan de hand? De curator van een gefailleerde vennootschap stelde de indirect bestuurders van de vennootschap aansprakelijk voor het faillissementstekort op grond van artikel 2:248 BW. Volgens de curator hadden de bestuurders hun taak kennelijk onbehoorlijk vervuld, door onder meer de boekhoudplicht uit artikel 2:10 BW te schenden.
Het hof wees de vordering van de curator af en verwees hierbij naar het hierboven genoemde oordeel van de Hoge Raad uit het Brens q.q./Sarper-arrest. De curator klaagde vervolgens in cassatie dat het hof een te bepekte uitleg had gegeven aan de wettelijke boekhoudplicht. Door aansluiting te zoeken bij het Brens q.q./Sarper-arrest zou het hof volgens de curator hebben miskend dat de boekhoudplicht méér omvat dan alleen het bieden van een snel inzicht in de vermogenspositie van de rechtspersoon.
De Hoge Raad maakt korte metten met de klacht van de curator. De verwijzing door het hof naar het arrest Brens q.q./Sarper betekent niet dat het hof de stellingen van de curator heeft beoordeeld aan de hand van een andere maatstaf dan die van artikel 2:10 BW. In het arrest Brens q.q./Sarper is volgens de Hoge Raad geen van artikel 2:10 BW afwijkende maatstaf geformuleerd. Het hof heeft volgens de Hoge Raad dan ook niet miskend, dat voor het antwoord op de vraag of de boekhouding voldoet aan de daaraan te stellen eisen ‘ook andere elementen van belang kunnen zijn dan de debiteuren- en crediteurenpositie en de stand van liquiditeiten’.
De Hoge Raad zet met dit arrest naar verwachting de deur open voor een strengere beoordeling van de boekhoudplicht. Bij de beoordeling van de eisen aan de boekhoudplicht dient namelijk – per specifiek geval – naar meerdere elementen te worden gekeken dan enkel de inzichtelijkheid van de vermogenspositie, zoals bijvoorbeeld de aard en omvang van de onderneming, de werkzaamheden en het doel van de te voeren boekhouding.
Lonni Westland is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.