Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Op 1 november 2014 is het gewijzigde Besluit omgevingsrecht in werking getreden. Hiermee zijn de mogelijkheden voor het met een reguliere procedure verlenen van een omgevingsvergunning voor een gebruikswijziging van een bouwwerk en de tijdelijke omgevingsvergunning voor een gebruikswijziging van bouwwerken en gronden verruimd (artikel 4, onderdeel 9 en 11, bijlage II, van het Bor) (zie ook onze eerdere blogs van 3 oktober en 29 september jl.). De wetgever introduceert echter ook een relevante, nieuwe beperking. In deze blog ga ik dieper op deze beperking in.
Wat nieuw is, is dat de bevoegdheid tot het verlenen van voormelde omgevingsvergunningen ontbreekt in geval van een activiteit als bedoeld in onderdeel C en D van het Besluit milieueffectrapportage (artikel 5, lid 6, bijlage II, van het Bor). Inzoomende op de onderdelen C en D in de bijlage bij dit Besluit mer, welke onderdelen zich laat uitsplitsen in 4 kolommen, dan zien we in kolom 1 een waslijst aan activiteiten opgesomd. In kolom 2 staan de gevallen waarop die activiteit betrekking heeft met ook de drempelwaarden waaraan de in kolom 1 benoemde activiteit moet voldoen. In kolom 3 en 4 staan per activiteit de relevante plannen en besluiten opgenomen. Om te bepalen of een activiteit mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is, dan dienen in elk geval alle kolommen tezamen worden beschouwd.
De bevoegdheid tot het verlenen van voormelde omgevingsvergunningen wordt dus begrensd aan de ‘activiteit'. De vraag is of de wetgever daarmee alleen de omschreven ‘activiteit' in kolom 1 bedoelt, of dat de wetgever heeft willen regelen dat de bevoegdheid pas ontbreekt als een activiteit mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is als bedoeld in het Besluit mer.
De Nota van Toelichting op het Bor (Stb. 2014, 333) is op dit punt niet eensluidend. Enerzijds meldt de wetgever dat hij met voormeld artikel 5 in een uitzonderingsbepaling voor mer-plichtige en mer-beoordelingsplichtige activiteiten heeft willen voorzien (p. 52). Hieruit kan worden afgeleid dat de bevoegdheid tot toepassing van artikel 4, onderdeel 9 en 11, bijlage II van het Bor pas ontbreekt als blijkt dat een activiteit mer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig is.
Anderzijds stelt de wetgever zich op het standpunt (p. 58) dat de uitgezonderde activiteiten zowel de mer-plichtige als de mer-beoordelingsplichtige activiteiten in kolom 1 van onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit mer zijn. En, dat bij het formuleren van deze uitzonderingsbepaling is geabstraheerd van de vraag of het ook gaat om een aangewezen geval (kolom 2) waarin de mer-plicht of de mer-beoordelingsplicht geldt alsmede om een aangewezen besluit (kolom 4). Uit deze toelichting kan, mede door de woordkeuze ‘abstraheren', juist het tegenovergestelde worden afgeleid, namelijk dat de wetgever alleen maar de in kolom 1 genoemde activiteit relevant acht voor de vraag of de reguliere (tijdelijke) omgevingsvergunning (afwijkend gebruik) kan worden verleend. De overige kolommen lijken er niet toe te doen.
Voor de praktijk zal dit ongetwijfeld tot interessante casussen leiden. De meest in het oog springende activiteit in het Besluit mer is die van het ‘stedelijk ontwikkelingsproject'. In kolom 1, onderdeel D 11.2, bijlage bij het Besluit mer is de activiteit omschreven als: de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen. De aangewezen gevallen met (indicatieve) drempelwaarden in kolom 2 zijn: in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op: 1°. op een oppervlakte van 100 hectare of meer, 2°. een aangesloten gebied en 2000 of meer woningen omvat, of 3°. een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer.
De activiteit is dus (kolom 1) het aanleggen, wijzigen of uitbreiden van een stedelijk ontwikkelingsproject. De Nota van Toelichting op het Besluit mer (Stb. 2011, 102) vermeldt daarover: “Bij een stedelijk ontwikkelingsproject kan het gaan om bouwprojecten als woningen, parkeerterreinen, bioscopen, theaters, sportcentra, kantoorgebouwen en dergelijke of een combinatie daarvan. (..) Wat ‘stedelijke ontwikkeling' inhoudt kan van regio tot regio verschillen. Wat van belang hierbij is of er per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen zijn.”.
Van een dergelijk project kan dus al snel sprake zijn. Bij een strikte toepassing van de uitzonderingsbepaling van voormeld artikel 5, kan er voor geen enkel stedelijk ontwikkelingsproject een omgevingsvergunning ex artikel 4, onderdeel 9 en 11, bijlage II van het Bor worden verleend. De vraag is of de wetgever dit heeft beoogd. Een van de redenen om het Bor te wijzigen is juist om de transformatie van leegstaande gebouwen eenvoudiger te maken. Een strikte toepassing van de uitzonderingsbepaling lijkt mij dan niet in lijn met deze bedoeling van de wetgever.
Kortom, de reikwijdte van de uitzonderingsbepaling van artikel 5, lid 6, bijlage II, van het Bor en de exacte bedoelingen van de wetgever daarbij, zal zich in de praktijk wel gaan uitkristalliseren. Het laatste woord is (waarschijnlijk) aan de rechter.
Claudia Koenen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.