Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Zoals in mijn vorige blog besproken bezorgt reïntegratie van zieke werknemers de meeste werkgevers de nodige hoofdbrekens. Na twee jaar halen veel werkgevers dan ook opgelucht adem in de veronderstelling eindelijk van hun reïntegratieverplichtingen te zijn verlost. Dat is echter een misverstand: ook na twee jaar ziekte blijft een reïntegratieverplichting bestaan. Wel is die verplichting beperkt tot het aanbieden van passende arbeid binnen het eigen bedrijf – de verplichting extern (tweede spoor)te reïntegreren vervalt. De vraag is echter hoe ver de reïntegratieverplichting strekt na twee jaar. In een recente uitspraak van de Kantonrechter te Den Haag kwam aan de orde wat dient te worden verstaan onder het begrip “eigen bedrijf”, en of na een tweede spoor dan toch weer een eerste spoor dient te worden gestart.
In deze zaak ging het om een directiesecretaresse die na twee jaar arbeidsongeschiktheid een Wga-uitkering ontving op basis van 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. De werkgever probeerde na deze twee jaar een ontslagvergunning te verkrijgen van het UWV vanwege langdurige arbeidsongeschiktheid. De vergunning werd echter door het UWV geweigerd, omdat werkneemster volgens het UWV binnen 26 weken weer in eigen of aangepast werk bij de werkgever zou kunnen hervatten. Hierop probeerde de werkgever het wederom bij het UWV, maar ditmaal op grond van bedrijfseconomische omstandigheden. Ook deze vergunning werd afgewezen. Bijna twee jaar later probeert de werkgever het nogmaals, dit keer bij de kantonrechter.
De kantonrechter komt tot een opmerkelijke uitspraak: hoewel in 2012 de reïntegratie tweede spoor was geëindigd, had de werkgever nadien toch (opnieuw!) moeten onderzoeken of de arbeid binnen haar bedrijf en haar dochterbedrijven zo kon worden georganiseerd, dat werkneemster passende arbeid had kunnen verrichten. In feite dient de (grote) werkgever ook na twee jaar dus nog buiten het eigen bedrijf (namelijk dochterondernemingen) te onderzoeken of er passende arbeid kan worden geboden, en ook nog eens te bekijken of er werk passend kan worden gemaakt. Dat strekt verder dan de toets van het UWV, en volgens de kantonrechter was daar, in ieder geval in dit geval, op grond van goed werkgeverschap alle reden toe.
Het eindresultaat? Er werd wel ontbonden op grond van een verstoorde arbeidsverhouding, maar de werknemer kreeg een ontslagvergoeding van C=1,5 (€ 67.000) mee. Dat zal de werkgever na vier jaar ziekte met loon nu ook niet bepaald aangesproken hebben.
De conclusie: ook na twee jaar rust op de werkgever een reïntegratieverplichting en deze kan zich uitstrekken tot het vinden van passend werk binnen het eigen bedrijf, alsmede bij dochterbedrijven.
Fleur Costa Baiôa is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.