Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Bestuurders van een vennootschap lopen het risico persoonlijk aansprakelijk te worden gesteld door de Belastingdienst, indien de vennootschap haar belasting- en premieschulden niet of niet op tijd kan voldoen én de vennootschap van die betalingsonmacht niet tijdig melding doet bij de Belastingdienst.
De melding moet tijdig gedaan worden, dat wil zeggen op het moment dat bekend wordt dat de belastingschulden niet zullen kunnen worden betaald. Al eerder schreven wij over het belang van een tijdige en juiste melding. Heeft de vennootschap de melding van betalingsonmacht niet of niet tijdig of onjuist gedaan, dan mag de belastingdienst ervan uitgaan dat er onbehoorlijk is bestuurd. De bestuurder zal dan aannemelijk moeten maken dat het niet aan hem is te wijten dat de vennootschap niet of niet tijdig aan haar meldingsplicht heeft voldaan.
Bij een tijdige melding is het daarentegen aan de Belastingdienst om te bewijzen dat het uitblijven van betaling van de belastingschulden het gevolg is van kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaand aan de melding, terwijl dat onbehoorlijk bestuur te wijten is aan de bestuurder. Dat dit een lastige bewijspositie is blijkt uit een recente uitspraak van het Gerechtshof Den Haag. Wat speelde daar?
De vennootschap had een tijdige melding van betalingsonmacht gedaan, maar koos er vervolgens voor om niet de Belastingdienst, maar andere schuldeisers eerst te betalen. De ontvanger van de Belastingdienst stelde de bestuurder van de vennootschap aansprakelijk voor de onbetaald gebleven loonheffingen en omzetbelasting van de vennootschap en moest aannemelijk maken dat het niet betalen van de belastingschulden het gevolg was van kennelijk onbehoorlijk bestuur.
Het hof neemt bij zijn beoordeling tot uitgangspunt hetgeen de Hoge Raad heeft overwogen in zijn arrest van 8 december 2006 (Ontvanger/Roelofsen), ten aanzien van omstandigheden die maken dat een bestuurder persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt van zijn onzorgvuldig handelen of nalaten, in dit geval het onbetaald laten van de belastingschulden. Het hof stelt vervolgens voorop dat slechts van kennelijk onbehoorlijk bestuur kan worden gesproken bij onbehoorlijkheid van de taakvervulling, die – in de woorden van de wetgever – als “onverantwoordelijk, roekeloos, verregaand onnadenkend en onbezonnen” kan worden aangemerkt. Geen redelijk denkend bestuurder zou onder dezelfde omstandigheden op dezelfde wijze moeten hebben gehandeld.
Het geschil spitst zich vervolgens toe op de vraag of de Belastingdienst aannemelijk heeft gemaakt dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had moeten begrijpen dat door zijn handelswijze belastingschulden van de vennootschap onbetaald zouden blijven. De vennootschap had de door haar ontvangen bedragen gebruikt voor de betaling van nettolonen en andere schulden, maar dus niet voor de belastingschulden.
Het hof overweegt dat ‘in een situatie van liquiditeitskrapte […] een redelijk handelend bestuurder rekening [dient] te houden met de belangen van alle bij de onderneming betrokken derden, zoals werknemers, schuldeisers – waaronder de Ontvanger, clientèle en anderen’. Volgens het hof ‘[…] [zal] een redelijk handelend bestuurder, zolang hij redelijkerwijs kan en mag menen dat de perspectieven voor de onderneming rooskleurig zijn, beslissingen nemen en maatregelen treffen die erop gericht zijn de continuïteit van de onderneming zolang mogelijk te waarborgen.’
Een redelijk handelend ondernemer kan er volgens het hof voor kiezen een schuldeiser (dus ook de Belastingdienst) later te betalen dan strikt genomen is toegestaan, mits hij verwacht dat deze achterstanden in de nabije toekomst worden ingelopen. Staking van de activiteiten maakt het echter onmogelijk om ontstane verliezen in de toekomst in te lopen. Geen redelijk denkend ondernemer zal dan ook bij de eerste tekenen van liquiditeitskrapte ertoe besluiten de bedrijfsactiviteiten per direct te beëindigen. Indien een vennootschap ervoor kiest om, na tijdige melding van betalingsonmacht, niet de Belastingdienst te betalen, maar wel andere schuldeisers te voldoen is dus niet per definitie sprake van onbehoorlijk bestuur.
Lonni Westland is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.