Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
Sinds een groot aantal jaren voeren de aanbieders en exploitanten van speelautomaten (de opvolgers van de eenarmige bandiet) strijd tegen de invoering van kansspelbelasting in hun bedrijfstak.
Met ingang van 1 juli 2008 is over de opbrengst uit speelautomaten een kansspelbelasting verschuldigd van 29%. De kansspelbelasting kwam in de plaats van de voordien door de exploitanten verschuldigde BTW (van destijds 19%). Dat scheelt niet alleen behoorlijk in het tarief, maar bovendien kwam hierdoor de mogelijkheid van verrekening van de BTW van gepleegde investeringen of uit lopende huurovereenkomsten te vervallen. Sindsdien hebben de verenigde speelautomaten-exploitanten in een aantal (proef)procedures de rechtsgeldigheid van de invoering van de kansspelbelasting bestreden. Een van de voornaamste argumenten was dat de kansspelbelasting in strijd was met het eigendomsrecht zoals dat wordt verzekerd in artikel 1 Eerste Protocol van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).Met dat argument wisten zij in 2012 nog het gerechtshof Amsterdam te overtuigen.
Artikel 1 EP EVRM stelt het recht van een staat om die wetten toe te passen die hij noodzakelijk acht om het gebruik van eigendom te reguleren in overeenstemming met het algemeen belang of om de betaling van belastingen te verzekeren buiten kijf. Maar dat veronderstelt wel dat de inbreuk op het ongestoorde eigendom in enige mate evenredig is met het doel dat met die inbreuk wordt nagestreefd. Die evenredigheid vereist een ‘fair balance', een evenwicht, tussen het nagestreefde algemeen belang en de bescherming van de fundamentele individuele rechten. Dat evenwicht ontbreekt bovendien als ten gevolge van de overheidsmaatregel iemand een individuele en buitensporige last, een ‘excessive burden', krijgt te dragen.
Bij de invoering van de kansspelbelasting voor speelautomaten is door de minister in debat met de Tweede Kamer onderkend dat de maatregel grote nadelige consequenties zal hebben voor de branche. Zijn inschatting was dat de speelautomatenhallen nog wel winstgevend zouden blijven doch, bij overigens ongewijzigde omstandigheden en voorwaarden, de exploitatie van speelautomaten die geplaatst zijn in horecabedrijven verlieslijdend zou zijn. Het gerechtshof Amsterdam verbond daaraan de conclusie dat de wetgever, door bewust het risico te aanvaarden dat ten minste een substantieel deel van de getroffen contribualen ten gevolge van de belastingmaatregel in een structurele verliespositie terecht zouden komen, de grenzen van wat nog een fair balance zou kunnen zijn had overschreden. Het gerechtshof verbond daaraan de conclusie dat de wetswijziging als geheel in strijd was met het eigendomsrecht zoals verankerd in artikel 1 EP EVRM, en dat dat daarom aan de bewuste eisers mogelijk een recht op schadevergoeding krachtens artikel 8:73 Awb zou geven.
In twee arresten van 27 juni 2014 heeft de rechter hierover nu haar oordeel geveld (arrest 1 ; arrest 2). Deze ziet het iets anders.
Zoals de minister tijdens de behandeling van de wetswijziging evenzeer had aangegeven, lag in de rede dat de exploitanten van speelautomaten in horecabedrijven niet lijdzaam zouden toezien hoe hun activiteiten structureel verlieslijdend zouden worden, doch hun gedrag zouden wijzigen en zouden zoeken naar mogelijkheden om de omzet te vergroten en de kosten te verlagen. Dat lijkt mij in zijn algemeenheid nogal een dooddoener. Maar volgens de Hoge Raad is deze veronderstelling van de wetgever ‘niet evident van redelijke grond ontbloot', en volgt daaruit dat de wetgever dus niet bewust het risico heeft aanvaard van een structureel verlieslijdende bedrijfstak. De wetgever heeft zich daarmee voldoende rekenschap gegeven van de mogelijke gevolgen van de wetswijziging en de effecten daarvan in de branche. Daarmee is de wetgever gebleven binnen de hem toekomende ruime beoordelingsmarge die het EVRM hem laat en is de wetswijziging als geheel niet in strijd met de vereiste fair balance of het eigendomsrecht.
Troost is dat de Hoge Raad, in navolging van het arrest van het gerechtshof, aangeeft dat dan nog altijd wel onderzocht dient te worden of op individueel niveau sprake is van een individuele en buitensporige last ten gevolge van de wetswijziging die daarmee de grenzen van de fair balance overschrijdt. Zou daarvan sprake zijn, dan zou dat alsnog kunnen leiden tot een verplichting tot toekenning van enige compensatie.
Dat er bij diverse speelautomaten exploitanten sprake kan zijn van zodanige buitensporige belastingnadelen ten gevolge van de onderhavige wetswijziging is geenszins denkbeeldig. Het ligt in de rede om die buitensporige individuele last vooral te zoeken in het eenmalig verlies aan BTW-verrekening op gepleegde investeringen.
Charles Moons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.