Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
In het arrest Ontvanger/Roelofsen uit 2006 heeft de Hoge Raad overwogen dat een bestuurder op grond van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor schade van een schuldeiser van een BV indien zijn handelen of nalaten als bestuurder ten opzichte van de schuldeiser in de gegeven omstandigheden zodanig onzorgvuldig is dat hem daarvan persoonlijk een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Van een dergelijk ernstig verwijt zal in ieder geval sprake kunnen zijn als komt vast te staan dat de bestuurder wist of redelijkerwijze had behoren te begrijpen dat de door hem bewerkstelligde of toegelaten handelswijze van de vennootschap tot gevolg zou hebben dat deze haar verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de als gevolg daarvan optredende schade.
Recentelijk heeft de Hoge Raad dit uitgangspunt nog eens bevestigd.
De casus was betrekkelijk simpel. BV A had een enig bestuurder, BV B. Enig bestuurder van BV B is de heer C. Tussen 5 januari 2004 en 24 februari 2004 heeft de heer C, in zijn hoedanigheid van indirect bestuurder van A, bevorderd dat door A een bedrag van ruim € 190.000,- is betaald aan B. Op 6 maart 2004 is A failliet gegaan. B is een kleine twee jaar later, op 13 december 2005, failliet gegaan.
De curator van A begint een procedure tegen C. De curator vordert onder andere een verklaring voor recht dat C onrechtmatig jegens de schuldeisers van A zou hebben gehandeld. De rechtbank wijst de vordering af, maar het hof vernietigt dit vonnis en oordeelt alsnog dat sprake is van onrechtmatig handelen. De Hoge Raad bekrachtigt dit oordeel onder verwijzing naar het arrest Ontvanger Roelofsen. C had de betalingen gegeven de concrete feiten en omstandigheden nooit mogen doen. Immers:
C had bevorderd dat A vlak voor haar faillissement substantiële betalingen deed aan B;
Voorafgaand aan en ten tijde van deze betalingen was sprake van een aanmerkelijk negatief vermogen van A;
Crediteuren van A bleven goeddeels onbetaald;
Er was namens A melding aan de fiscus gedaan ter zake van betalingsonmacht;
De fiscus had beslag gelegd;
C had zeggenschap over zowel A als B;
De bedrijfsvoering van A en B was eveneens in handen van C.
Onder die omstandigheden wist C, of had C redelijkerwijs moeten begrijpen, dat de betalingen door A het gevolg zou hebben dat A andere verplichtingen niet zou nakomen en ook geen verhaal zou bieden voor de daardoor optredende schade. Om die reden valt C van die betalingen een persoonlijk ernstig verwijt te maken.
Bent u bestuurder van een onderneming in moeilijkheden en twijfelt u welke betalingen u wel en niet mag doen? Neemt u gerust contact met ons op, wij zijn u graag van dienst.
Sascha Guillaume is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.