Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Al eerder hebben we aandacht besteed aan de ontwikkeling in de rechtspraak waarin het verschil tussen ingeleende krachten en eigen werknemers kleiner wordt, laatstelijk toen ik schreef over het doorprikken van de draaideurconstructie. Het Gerechtshof in Amsterdam heeft in een recent gepubliceerde uitspraak daar weer wat aan toegevoegd.
Bij een bestratingsbedrijf is een werknemer in dienst, die op een dag meerijdt met iemand die door datzelfde bedrijf wordt ingeleend. De inleenkracht rijdt, en veroorzaakt een ongeval waarbij de werknemer gewond raakt. De werknemer lijdt schade en krijgt die van zijn eigen verzekering vergoed. Die verzekeringsmaatschappij krijgt daarmee in beginsel het recht de schade te verhalen op de veroorzaker van de schade – het zogenaamde regresrecht. Anders gezegd: door het vergoeden van de schade aan haar eigen verzekerde krijgt de verzekeringsmaatschappij het recht dat de verzekerde eerst had, namelijk om de schade bij de veroorzaker te verhalen. Ik zeg “in beginsel”, omdat de wet op dat regresrecht een aantal uitzonderingen bevat. Één van die uitzonderingen is dat het regresrecht niet ontstaat als de veroorzaker van de schade “in dienst staat tot dezelfde werkgever als de verzekerde”. Dat was hier niet het geval: de werknemer (die de schade had) was in dienst van het bestratingsbedrijf, maar de veroorzaker van de schade was dat niet; die was ingeleend.
En toch oordeelt het Hof – zoals overigens de rechtbank in eerste aanleg ook al had gedaan – dat die uitzondering op het regres ook hier geldt. De reden daarvoor, zegt het Hof, is gelegen in de reden voor de uitzonderingen die de wet heeft gemaakt. Bij uitoefening van het regresrecht moet worden vastgesteld wat er precies is gebeurd en wie er aansprakelijk is. Dat is belastend voor de mensen die bij de gebeurtenis betrokken zijn, omdat (hoewel het in principe altijd tussen verzekeringsmaatschappijen zal gaan) dat tot conflicten tussen hen kan leiden. Dat gevaar bestaat, zo vindt het Hof, net zo goed tussen een werknemer en een inleenkracht. Daar speelt wel een aantal omstandigheden in mee: ze werkten samen, en het ongeval gebeurde ook toen ze aan het werk waren. “In dienst tot dezelfde werkgever” omvat daarom in dit geval ook de inleenkracht, zo oordeelt de rechter.
De directe invloed van deze uitspraak op werkrelaties (met werknemers en inleenkrachten) zal beperkt zijn; zoals gezegd speelt dit soort regreszaken in de regel tussen verzekeringsmaatschappijen. Het is echter bepaald niet uitgesloten dat we (een verwijzing naar) deze uitspraak in de toekomst zullen tegenkomen als het gaat om andere aspecten van de verhouding tussen inlener en ingeleende.
Arco Siemons is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.