Praktijkgebieden: Financiering en zekerheden
Begin 2011 blogden wij over het zogenaamde Aukema q.q./Uni-Invest-arrest van de Hoge Raad. Dat ging over de beëindiging van een huurovereenkomst in het geval de huurder in staat van faillissement is verklaard. In sommige (en steeds meer) huurovereenkomsten is een clausule opgenomen dat wanneer de huurovereenkomst eerder eindigt dan de afgesproken termijn, de huurder gehouden is om aan de verhuurder een schadevergoeding te betalen ter hoogte van de resterende huurtermijnen.
De Hoge Raad oordeelde in 2011 echter dat wanneer de curator van de failliete huurder de huurovereenkomst op de voet van artikel 39 van de Faillissementswet opzegt, het ontoelaatbaar is dat de verhuurder een dergelijke schadevergoedingsverplichting tegenover de boedel van de failliete huurder zou kunnen inroepen. De reden daarvoor is dat artikel 39 is gebaseerd op een belangenafweging, waarbij enerzijds de curator vrij gemakkelijk van de verhuurder af kan en anderzijds de huurtermijnen vanaf de faillietverklaring (meestal drie maanden) een boedelvordering voor de verhuurder opleveren. Een boedelvordering staat hoger in rang dan andere vorderingen, zodat er veel meer kans bestaat op uiteindelijke voldoening. Het resultaat van deze belangenafweging kan volgens de Hoge Raad niet worden doorbroken door het inroepen van een recht op schadevergoeding ter zake van de huur die verschuldigd zou zijn geworden indien de huurovereenkomst niet tussentijds op de voet van artikel 39 van de Faillissementswet zou zijn beëindigd.
Een vraag die na het arrest van 2011 onbeantwoord bleef, was of een eventuele vordering uit schadevergoeding wél jegens anderen dan de boedel zou kunnen worden ingeroepen, zoals bijvoorbeeld tegen een derde partij die zich garant had gesteld voor de voldoening van de huur. Deze vraag is nu door de Hoge Raad beantwoord in een arrest van 15 november jongstleden.
De Hoge Raad herinnert aan het feit dat de in het arrest Aukema q.q./Uni-Invest bedoelde afweging slechts betrekking heeft op de verhouding tussen verhuurder en de boedel. Artikel 39 van de Faillissementswet strekt niet mede ter bescherming van het belang van de gefailleerde zelf, maar uitsluitend ter bescherming van zijn faillissementsboedel (dus zijn gezamenlijke schuldeisers). Op zichzelf is (en blijft) een beding als hier aan de orde is dus gewoon geldig; de daaruit voortvloeiende vordering komt alleen niet in aanmerking voor verificatie in het faillissement van de huurder. Dus wanneer een derde de nakoming van die vordering heeft gegarandeerd (bijvoorbeeld een bank middels een bankgarantie, of de holding van de failliete huurder middels een borgtocht), brengen het faillissement van de huurder en een opzegging van de huurovereenkomst op de voet van artikel 39 van de Faillissementswet geen verandering in de verplichtingen uit die garantie.
Met andere woorden: de borg moet gewoon betalen.
Peter Bos is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied financiering en Zekerheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.