Praktijkgebieden:
Van de mogelijkheid om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen, die per 1 juli 2012 is opengesteld, wordt volop gebruik gemaakt. In de prejudiciële procedure kunnen alleen rechtsvragen worden voorgelegd. Vereist is dat het antwoord op de gestelde prejudiciële vraag rechtstreeks van belang is voor:
(a) een veelheid aan vorderingsrechten die gegrond zijn op dezelfde of soortgelijke feiten en uit dezelfde of soortgelijke samenhangende oorzaken voortkomen, of
(b) de beslechting of beëindiging van talrijke andere uit soortgelijke feiten voortvloeiende geschillen, waarin dezelfde vraag zich voordoet.
Op 20 november 2013 heeft de rechtbank Gelderland aan de Hoge Raad de vraag voorgelegd of art. 6:96 lid 6 BW zo moet worden uitgelegd dat na de daarin vermelde aanmaning van de debiteur-consument om binnen veertien dagen alsnog te betalen, vergoeding van buitengerechtelijke kosten is verschuldigd, ook zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht.
Op grond van art. 6:96 lid 6 BW zijn deze buitengerechtelijke incassokosten door een consument eerst verschuldigd na de – wat in de praktijk ook wel wordt genoemd -‘veertiendagenbrief': de brief waarbij de schuldenaar na het intreden van het verzuim wordt aangemaand om binnen een termijn van veertien dagen tot betaling over te gaan.
Uit rechtspraak blijkt verdeeldheid over de vraag of de consument al vanwege de enkele veertiendagenbrief incassokosten verschuldigd is, of dat na deze brief nadere incassomaatregelen vereist zijn alvorens een aanspraak op deze incassokosten ontstaat.
De meeste lagere rechters zijn van oordeel dat de veertiendagenbrief op zichzelf onvoldoende is om aanspraak te kunnen maken op buitengerechtelijke incassokosten. Het Hof Arnhem-Leeuwarden heeft echter onlangs aangenomen dat de buitengerechtelijke incassokosten ook dan toewijsbaar zijn als na de incassobrief geen verdere incassohandelingen zijn verricht. Anders dan het Hof Arnhem -Leeuwarden is geadviseerd in het in november 2013 gepubliceerd “Rapport BGK-Integraal 2013”, vastgesteld door een overlegorgaan van de civiele sectoren (bij rechtbanken en Hoven) en kantonsector.
In een door Fa-Med, een bedrijf dat in opdracht van zorgaanbieders debiteurenbeheer voert, kwam de vraag aan de orde of, hoewel dus geen verdere incassomaatregelen waren getroffen, de consument-debiteur toch of gewoon betaling van buitengerechtelijke incassokosten verschuldigd is. Zeker voor een bedrijf als Fa-Med een relevante vraag om beantwoord te krijgen.
De rechtbank heeft nu bij vonnis van 20 november 2013 de volgende prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorgelegd:
Dient art. 6:96 lid 6 BW aldus te worden uitgelegd dat na het verzenden van de daarin genoemde veertiendagenbrief vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten is verschuldigd, dus zonder dat de crediteur na het verzenden van die (veertiendagen)brief nog een nadere incassohandeling verricht?
We wachten af .
Sabine Hirdes is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied column.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.