Praktijkgebieden: Bouwrecht
In het Tijdschrift voor Bouwrecht van deze maand heeft J.W. Bitter een noot geschreven onder drie op een en dezelfde zaak betrekking hebbende uitspraken van de Raad van Arbitrage voor de Bouw, uit 2010, 2011 en 2012, over door een aannemer aan de bank in pand gegeven vorderingen (TBR 2013/167, 2013/168 en 2013/169).
Toen de aannemer failliet ging, liep er een procedure tussen hem en de opdrachtgever bij de Raad van Arbitrage. Na het faillissement verzocht de bank als tussenkomende partij te worden toegelaten, wat de Raad toestond, waarna eindvonnis werd gewezen tussen de bank en de opdrachtgever.
In het kader van deze blog wil ik alleen even stilstaan bij het punt van de gehoudenheid van de pandhouder (de bank in casu) aan een arbitraal beding dat op de hem in pand gegeven vordering van toepassing is.
Bitter wijt aan dit onderwerp een stukje in zijn noot, waarbij hij met name ervoor pleit, om ingewikkelde discussies over de binding van derden aan arbitrageovereenkomsten te vermijden, de van zijn inningsbevoegdheid gebruikmakende pandhouder als vertegenwoordiger van de pandgever te beschouwen.
Dat lijkt mij inderdaad een heel eenvoudige, en heel klare weg.
Bitter memoreert in zijn noot dat arbiters van de Raad van Arbitrage zich doorgaans steeds, zonder nadere argumentatie, bevoegd achten van geschillen tussen pandhouders en debiteuren kennis te nemen. In praktijk valt het probleem met het arbitraal beding dus wel mee, maar naar mijn mening zou het toch goed zijn wanneer arbiters voortaan een duidelijke juridische grondslag voor hun bevoegdheid aangeven, want dat voorkomt, met name uiteraard in nieuwe zaken, veel gediscussieer hierover.
Als belangrijkste argument voor de insteek dat de pandhouder bij de uitoefening van zijn inningsbevoegdheid handelt als vertegenwoordiger van de pandgever voert Bitter aan dat de vordering die de pandhouder wenst te innen niet tot zijn vermogen behoort, maar tot dat van de pandgever.
Daar lijkt weinig tegen in te brengen, maar los hiervan: de eenvoud van de constructie de pandhouder bij de uitoefening van zijn inningsbevoegdheid te beschouwen als vertegenwoordiger van de pandgever, spreekt mij zeer aan en is uiterst praktisch.
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.