Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Sinds 1 januari 2013 hebben de hoogste bestuursrechters – Afdeling bestuursrechtspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, Centrale Raad van Beroep, Hoge Raad in belastingzaken – de mogelijkheid om in een concrete zaak advies te vragen aan een advocaat-generaal. De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak verzocht in mei van dit jaar Advocaat-Generaal Widdershoven te adviseren over de uiteenlopende jurisprudentie van de hoogste bestuursrechters met betrekking tot de redelijke termijn voor de behandeling van bestuursrechtelijke geschillen. Op 23 oktober verscheen zijn, zeer lezenswaardige, conclusie, die ik in deze blog kort bespreek.
Het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens vereist dat een zaak binnen een redelijke termijn wordt behandeld. Bij bestuursrechtelijke geschillen heeft het vereiste ook betrekking op de bestuurlijke voorprocedures (zoals bezwaar) die voorafgaan aan de procedure bij de bestuursrechter. Als de bestuursrechter oordeelt dat sprake is van schending van de redelijke termijn door bestuursorgaan e/o bestuursrechter, stelt hij de schade vast die daardoor is geleden. Ook immateriële schade wordt vergoed op basis van het rechtsvermoeden (dat weerlegbaar is) dat de rechtzoekende als gevolg van de overschrijding ‘daadwerkelijke spanning en frustratie' heeft geleden. Als compensatie hiervoor wordt door alle bestuursrechters een standaardtarief gehanteerd van € 500 voor elke zes maanden dat de redelijke termijn is overschreden.
Wat is een redelijke behandelingsduur en hoe wordt dat bepaald? Het Europese Hof van de Rechten van de Mens beoordeelt dit per geval aan de hand van bepaalde factoren, zoals de ingewikkeldheid van de zaak, wijze waarop de zaak is behandeld door bestuur en rechter, belang van de klager en zijn processuele gedrag. De bestuursrechters in Nederland doen dit anders. Zij hanteren algemene regels of uitgangspunten voor de procedure als geheel en van de diverse onderdelen. Bijzondere omstandigheden kunnen een reden zijn om af te wijken van de door de bestuursrechters ontwikkelde standaardtermijnen.
Deze standaardtermijnen zijn niet uniform. In niet-punitieve zaken met een bezwaarprocedure, beroep en hoger beroep hanteren de Hoge Raad en de Centrale Raad van Beroep een half jaar voor bezwaar, anderhalf jaar van beroep en twee jaar voor hoger beroep (totaal vier jaar), terwijl de Afdeling bestuursrechtspraak en het College van Beroep voor het bedrijfsleven een jaar voor bezwaar, twee jaar voor beroep en twee jaar voor hoger beroep (totaal vijf jaar) hanteren. In niet-punitieve zaken met een bezwaarprocedure en daarna beroep in eerste en enige aanleg hanteert de Centrale Raad van Beroep als standaardtermijnen een half jaar voor bezwaar en twee jaar voor beroep (totaal tweeënhalf jaar); de Afdeling bestuursrechtspraak en het College van Beroep voor het bedrijfsleven een jaar voor bezwaar en twee jaar voor beroep (totaal drie jaar). In zaken zonder bezwaarprocedure hanteert de Afdeling bestuursrechtspraak als rechter in eerste en enige aanleg twee jaar; als na beroep ook hoger beroep mogelijk is, twee jaar voor eerste aanleg en voor hoger beroep (totaal vier jaar). In punitieve zaken zitten de hoogste bestuursrechters, met uitzondering van het College van Beroep voor het bedrijfsleven in mededingingszaken (vanwege de complexiteit daarvan), op één lijn: voor de totale procedure vier jaar, waarvan twee jaar tot uitspraak rechtbank (bij deze termijn is dus bezwaarfase inbegrepen) en twee jaar voor hoger beroep. In de mededingsboetezaken geldt in de gewone procedure een totale termijn van vijfeneenhalf jaar (twee jaar bestuursorgaan, anderhalf jaar rechtbank en twee jaar hoger beroep) en in de versnelde procedure een standaardtermijn van vijf jaar (anderhalf jaar voor bestuursorgaan en rechtbank en twee jaar hoger beroep).
De A-G vindt dat de hoogste bestuursrechters in niet-punitieve zaken moeten kiezen voor uniforme redelijke termijnen. Voor de totale redelijke termijn adviseert de A-G een duur van vier jaar. Voor de termijnen voor de diverse fasen geeft hij twee opties. De eerste optie (A) is een half jaar bezwaar, anderhalf jaar beroep en twee jaar hoger beroep (dus de onderverdeling zoals Hoge Raad en Centrale Raad van Beroep nu hanteren). Optie B is een redelijke termijn voor bezwaar van acht maanden, 20 maanden voor beroep en 20 maanden voor hoger beroep. De A-G heeft zelf een lichte voorkeur voor optie A; bij deze optie zou voor zaken met alleen beroep in eerste en enige aanleg voor bezwaar een termijn van 6 maanden en voor beroep een termijn van twee jaar moeten worden gehanteerd.
De A-G is ook gevraagd te adviseren over de vraag of de duur van een prejudiciële procedure al dan niet moet worden meegerekend. Hij concludeert dat de duur van de prejudiciële procedure buiten beschouwing moet blijven. Dit geldt zowel in zaken waarin prejudiciële vragen zijn gesteld als in zaken die worden aangehouden omdat in een andere zaak prejudiciële vragen zijn gesteld (mits de aanhouding ‘redelijk' is omdat de vragen gelet op de omvang van de rechtsstrijd relevant zijn voor beoordeling daarvan). In de zaken waarin de prejudiciële vragen zijn gesteld, vangt de termijn die buiten beschouwing moet worden gelaten voor bepaling van de redelijke termijn, aan op de dag van de uitspraak waarbij de vragen worden gesteld aan het Hof van Justitie. In zaken die worden aangehouden omdat in een andere zaak vragen zijn gesteld vangt de termijn aan op het moment waarop partijen, nadat de prejudiciële vragen zijn gesteld, bij brief in kennis zijn gesteld van de redenen voor de aanhouding. De termijn eindigt, in beide gevallen, op de dag van de uitspraak van het Hof van Justitie.
De zaak waarin de conclusie van de A-G is genomen wordt behandeld door een zgn. grote kamer met vijf leden. Ook deze mogelijkheid bestaat pas sinds 1 januari van dit jaar. De grote kamer bestaat uit de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak, de presidenten van de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven en een lid van de Hoge Raad. De grote kamer is niet gebonden aan de conclusie van de A-G.
De uitspraak wordt naar verwachting binnen enkele maanden gedaan. We moeten dus nog even afwachten of we straks een uniforme redelijke termijn hebben van vier jaar en zo ja, welke redelijk behandelingsduur voor de verschillende fasen van het proces gaat gelden.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.