Praktijkgebieden: Huurrecht
Eerder berichtten wij u al over de huurbescherming die huurders van ‘middenstandsbedrijfsruimte' (denk aan winkels, restaurants, cafés) op basis van de wet genieten ten opzichte van huurders van ‘overige bedrijfsruimte' (bijvoorbeeld kantoren, fabrieken of pakhuizen). Het is niet altijd direct duidelijk of in een concreet geval sprake is van huur van middenstandsbedrijfsruimte (de zogeheten art. 7:290-bedrijfsruimte) of overige bedrijfsruimte (art. 7:230a-bedrijfsruimte).
Recent diende het gerechtshof Den Bosch de vraag te beantwoorden of een meubelstoffeerderij als art. 7:290-bedrijfsruimte kon worden gekwalificeerd. Volgens artikel 7:290 lid 2 onder a moet onder bedrijfsruimte worden verstaan:
“een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur bestemd is voor de uitoefening van (…) een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening aanwezig is“.
Tussen partijen stond vast dat ten aanzien van de gehuurde ruimte sprake was van een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur bestemd was voor de uitoefening van een ambachtsbedrijf. Het geschil tussen partijen betrof de vraag of in de verhuurde ruimte “een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening” aanwezig was.
Het hof overwoog dat volgens vaste rechtspraak bij ambachtsbedrijven vrij snel kan worden aangenomen dat sprake is van “een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening”. Daarvoor is niet vereist dat er in het gehuurde een als zodanig kenbare inrichting aanwezig is om klanten te ontvangen. Voldoende is dat “er een verkooppunt ten opzichte van het publiek is”. Er is ook niet vereist dat het publiek zich ook daadwerkelijk bij dat verkooppunt vervoegt. Er is alleen dan geen sprake van een verkooppunt in voormelde zin, als elke bedoeling van de ondernemer om het aan het publiek mogelijk te maken hem in het gehuurde op te zoeken ontbreekt.
Bij de beoordeling achtte het hof de volgende feiten van belang:
De gehuurde ruimte omvatte op de begane grond een entree en achter de klapdeuren een kantoortje en een werkplaats. In die werkplaats werden de meubelstofferingswerkzaamheden uitgevoerd. Vanuit de entree liep een trap naar de eerste verdieping. Daar was een ruimte die door beide partijen “showroom” werd genoemd en die in de huurovereenkomst ook als zodanig was aangeduid. In deze showroom was een groot aantal stofstalen aanwezig, deels uitgestald op toegankelijke rekken en stellingen. In deze showroom stond ook een tafel met stoelen, waar met klanten gesproken kon worden over te verrichten werkzaamheden. Tevens waren enige planten aanwezig om de showroom te verfraaien.
Doorgaans stond op de oprit voor het pand de bedrijfsbus geparkeerd met daarop de naam van de stoffeerderij. De bedrijfsnaam was ook te lezen op het hek van het perceel en op de beglazing van het pand. De openingstijden stonden op de website en toen dat nog niet het geval was waren die openingstijden weergegeven op het hek van het perceel. Tevens was een bordje “ingang” geplaatst bij de toegang tot de gehuurde ruimte.
Meer dan de helft van de klanten was particulier en meer dan de helft van de omzet werd behaald uit die particuliere klandizie. Dit was ook zo ten tijde van het aangaan van de huurovereenkomst. Veel van die klanten kwamen in de showroom om stofstalen te bekijken. Veel van de klanten kwamen uit de omgeving. Als particuliere klanten meubels lieten stofferen, werden die vaak bij de klanten opgehaald en later gestoffeerd weer thuisbezorgd. Het kwam echter ook voor dat klanten kleinere te stofferen meubels zelf naar het bedrijf brachten en later zelf weer ophaalden.
Naar het oordeel van het hof kon er bij de zojuist geschetste feitelijke situatie en werkwijze geen twijfel over bestaan dat in de gehuurde ruimte “een voor het publiek toegankelijk lokaal voor rechtstreekse levering van roerende zaken of voor dienstverlening” aanwezig was. Daarmee was aan alle vereisten van artikel 7:290 lid 2 sub a voldaan, hetgeen meebracht dat op de huurovereenkomst het huurregime van de artikelen 7:290 en verder BW van toepassing was.
Christopher Seine is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied huurrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.