Praktijkgebieden: Huurrecht
In een eerdere bijdrage bespraken wij al dat voor een persoon die een zogenaamde ‘duurzame gemeenschappelijke huishouding' heeft met de huurder van woonruimte, het mogelijk is te worden aangemerkt als medehuurder (om zodoende een beroep te kunnen doen op huurbescherming). Een andere manier om medehuurder te worden is het aangaan van een huwelijk dan wel een geregistreerd partnerschap met de huurder. Op grond van artikel 7:266 lid 1 BW is de echtgenoot of geregistreerd partner immers van rechtswege medehuurder. De vraag rijst of dit laatste in alle gevallen geldt. Wat nu als twee personen tussen wie in feite geen affectieve relatie bestaat, met elkaar een paar weken een geregistreerd partnerschap aangaan enkel met het doel om één van de twee het medehuurderschap te verschaffen?
De voorzieningenrechter te Amsterdam diende zich recent over deze materie uit te spreken.
De voorzieningenrechter stelde vast dat de huurder en de litigieuze partner (tot twee keer toe) voor zeer korte duur gezamenlijk op het adres van de woning hadden ingeschreven gestaan en een geregistreerd partnerschap waren aangegaan, waarna de huurder zich van het adres van de woning had uitgeschreven en de litigieuze partner in de woning was blijven wonen.
De voorzieningenrechter achtte het op grond van voornoemde feiten voldoende aannemelijk dat het geregistreerd partnerschap tussen de huurder en de litigieuze partner was aangegaan met de uitsluitende bedoeling om de litigieuze partner de positie van (mede)huurder van de woning te verschaffen. Volgens de voorzieningenrechter was het aannemelijk dat partijen reeds bij het sluiten van dit partnerschap hadden afgesproken dat het zou worden ontbonden zodra het medehuurderschap door de litigieuze partner zou zijn verkregen.
De voorzieningenrechter oordeelde dat het geregistreerd partnerschap hier niet voor is bedoeld, nu het een rechtsfiguur betreft die vergelijkbaar is met het huwelijk en derhalve een zekere lotsverbondenheid tussen de geregistreerde partners veronderstelt. Uit de inschrijving in de GBA en aangehaalde Facebook-berichten was af te leiden dat de huurder ten tijde van het aanvragen van het medehuurderschap niet met de litigieuze partner, maar met een derde een relatie had. Van genoemde lotsverbondenheid tussen de huurder en de litigieuze partner was daarom geen sprake. Dat betekende volgens de voorzieningenrechter dat het aangaan van een geregistreerd partnerschap in dit geval als een schijnhandeling moest worden beschouwd. Daaruit vloeide voort dat een beroep van de huurder en de litigieuze partner op artikel 7:266 BW naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar was.
Christopher Seine is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied huurrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.