Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Concurrentie is gezond, maar concurrentie kan ook nadelige gevolgen hebben. Daarom zal een ondernemer soms de vestiging of uitbreiding van het bedrijf van een concurrent willen tegengaan (of dat althans proberen), of bewerkstelligen dat de concurrent zich net als hij aan de regels houdt. Dan rijst de vraag of deze ondernemer de mogelijkheid heeft invloed uit te oefenen op of te ageren tegen de besluiten van de overheid die de komst van een concurrent of uitbreiding van diens bedrijf mogelijk maken. Die mogelijkheid heeft de ondernemer alleen als hij als belanghebbende in de zin van wet (Algemene wet bestuursrecht) kan worden aangemerkt.
In het bestuursrecht kunnen immers uitsluitend belanghebbenden bezwaar maken en beroep instellen tegen een besluit. Ook het naar voren brengen van zienswijzen in het kader van de voorbereiding van een besluit is in het algemeen voorbehouden aan belanghebbende (in het omgevingsrecht geldt daarop een uitzondering, daar kan een ieder zienswijzen naar voren brengen, maar kunnen vervolgens alleen belanghebbenden, die zienswijzen naar voren hebben gebracht, in beroep). Een belanghebbende is volgens de wet degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak dat een concurrentiebelang een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang kan zijn. Dit geldt ongeacht de vraag welke rol het concurrentiebelang bij het nemen van het besluit mag spelen. Het concurrentiebelang is rechtstreeks betrokken wanneer het belang van de concurrent als feitelijk gevolg van het bestreden besluit wordt getroffen. Dit is slechts het geval indien de betreffende ondernemer in hetzelfde marktsegment werkzaam is binnen hetzelfde verzorgingsgebied (zich tot dezelfde klantenkring richten). De reikwijdte van het verzorgingsgebied hangt af van de betrokken activiteit en kan zich onder omstandigheden over een groot gebied uitstrekken. Zo merkte de Afdeling bestuursrechtspraak in 2007 de ontwikkelaar van een outletcenter in Roosendaal aan als belanghebbende bij handhaving van milieuwetgeving jegens een outletcenter in Lelystad.
In een recente uitspraak (22 mei 2013) met betrekking tot een bestemmingsplan dat voorziet in de vestiging van twee hotels, komt aan de orde of een eigenaar van een perceel in een buurgemeente op 1,3 km afstand, die voornemens is om op dat perceel een hotel op te richten, een rechtstreeks concurrentiebelang heeft. De Afdeling bestuursrechtspraak vindt van niet en formuleert als algemeen uitgangspunt: slechts het voornemen om mogelijk in de toekomst binnen hetzelfde marktsegment en hetzelfde verzorgingsgebied een project uit te oefenen is onvoldoende om aan te nemen dat sprake is van een voldoende objectief bepaalbaar en actueel belang dat rechtstreeks bij het besluit is betrokken.
De ondernemer in deze zaak had geen vastomlijnde plannen ten tijde van de beroepstermijn (dit is het peilmoment voor de beoordeling door de Afdeling!), althans heeft niet aannemelijk kunnen maken dat hij die had op dat moment. Hij had wel ontwerpbouwschetsen ingediend, maar omdat die dateerden van na afloop van de beroepstermijn, was volgens de Afdeling daarmee niet aannemelijk gemaakt dat zijn plannen ten tijde van de afloop van de beroepstermijn voldoende concreet waren. Verder speelde in het oordeel van de Afdeling een rol dat zijn perceel volgens geldende bestemmingsplan weliswaar een horecabestemming had, maar daarmee geen hotel kon worden geëxploiteerd binnen hetzelfde marktsegment als de twee hotels in de buurgemeente. Voor verdere ontwikkeling van zijn voornemen was hij dus nog afhankelijk van nadere besluitvorming van het gemeentebestuur, namelijk in ieder geval een herziening van het bestemmingsplan dat betrekking heeft op zijn perceel.
Dit wil denk ik nog niet zeggen dat een meer vastomlijnd voornemen dan in onderhavige zaak nimmer kan leiden tot een rechtstreeks betrokken concurrentiebelang. Het is denkbaar dat wanneer voor verwezenlijking van de plannen van de ondernemer geen nadere planologische besluitvorming meer nodig is en hij beschikt over (ontwerp)bouwschetsen of zelfs al een aanvraag voor een omgevingsvergunning heeft ingediend, de plannen mogelijk wel voldoende concreet zijn om te kunnen spreken van een rechtstreeks betrokken concurrentiebelang.
Wellicht zal de rechtspraak in de toekomst hierover meer duidelijkheid brengen. Voor een ondernemer die nog geen daadwerkelijke activiteiten ontplooit binnen hetzelfde marktsegment en verzorgingsgebied maar wel (serieuze) plannen daarvoor heeft, is het in een voorkomend geval zaak om te zorgen dat hij zijn plannen zo concreet mogelijk heeft gemaakt vóór het einde van de beroepstermijn.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.