Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Een curator van een failliet bedrijf (dat een inrichting is in de zin van de Wet milieubeer) dient zich goed te realiseren dat hij verantwoordelijk is voor de naleving van de milieuregels vanaf het moment dat het bedrijf failliet is gegaan, zo blijkt uit een recente uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak. Dit is overigens niet geheel nieuw; de Afdeling oordeelde al eerder (in 1997 en 2007; dat milieuvergunningvoorschriften gelden voor een ieder die in een bijzondere gezagsverhouding staat tot de inrichting, dat wil zeggen in geval van faillissement de curator ook al zet deze de onderneming niet voort zoals bedoeld in de Faillissementswet.
Wat was er aan de hand? Dutch Infra Tech B.V. (DIT) is op 18 juni failliet verklaard. DIT verrichtte milieuvergunningplichtige bedrijfsactiviteiten; er was ook een milieuvergunning verleend. Vóór faillietverklaring wordt een voorschrift van deze vergunning overtreden en gelast het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (GS) DIT de overtreding te beëindige onder oplegging van een dwangsom. Nadat DIT failliet is verklaard gelast GS de twee in het faillissement aangestelde curatoren de overtreding van twee andere vergunningvoorschriften ongedaan te maken. De overtredingen worden niet beëindigd, waarna GS betaling van de verbeurde dwangsommen vordert bij de curatoren (d.m.v. zgn. invorderingsbesluiten).
De curatoren bestrijden deze invorderingsbesluiten (na bezwaar) bij de bestuursrechter. Zij vinden – kort samengevat – dat zij niet verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor naleving van de vergunningvoorschriften noch voor overtreding van door DIT gepleegde overtredingen, en dat zij het niet in hun macht hebben om aan de tot hen gerichte lasten te voldoen omdat zij de inrichting niet drijven (dat komt er anders gezegd op neer dat ze vinden dat niet als vergunninghouder kunnen worden beschouwd) en geen financiële middelen hebben om de overtredingen te beëindigen.
De Afdeling oordeelt in algemene zin dat wanneer een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer onderdeel is van de boedel, de curator uit hoofde van zijn bijzondere gezagsverhouding verantwoordelijk is voor de naleving van de voor die inrichting geldende milieuregels. Anders gezegd: de curator wordt vanaf datum faillissement als vergunninghouder beschouwd. Dat brengt mee dat de curator vanaf het moment van faillietverklaring onder dwangsom kan worden gelast om in ieder geval de op dat moment bestaande overtredingen van de milieuwetgeving te beëindigen of herhaling ervan te voorkomen. Een eventueel gebrek aan financiële middelen doet aan de bevoegdheid van GS om handhavend op te treden niet af.
Aan het feit dat er geen activiteiten meer worden verricht kent de Afdeling, net als eerder in de zaak uit 1997, geen betekenis toe. Het in de boedel vallende terrein waarop DIT haar bedrijfsactiviteiten verrichtte is reeds vanwege de aanwezigheid, ook na faillissement, van grote hoeveelheden afvalstoffen, een vergunningplichtige inrichting. De aanwezigheid van deze opslag van afvalstoffen is bepalend en niet of er verdere handelingen met betrekking tot die opslag plaatsvinden.
De curatoren zijn dus verantwoordelijk voor naleving van de voor de inrichting geldende milieuregels na het faillissement.
Ze zijn echter niet verantwoordelijk voor uitvoering van de last onder dwangsom die aan DIT is opgelegd. Het standpunt van GS dat de curatoren als het ware als rechtsopvolger onder algemene titel van DIT mede verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van aan DIT opgelegde last onder dwangsom, volgt de Afdeling (terecht) niet.
Voorts is van belang hoe de vorderingen van GS wegens door DIT verbeurde dwangsommen moeten worden gekwalificeerd. Uit de uitspraak blijkt dat bepalend is of de vorderingen voor of na faillissement zijn ontstaan. Dwangsommen die zijn verbeurd vóór datum faillissement leiden tot vorderingen die in de failliete boedel vallen. Als na datum faillissement nog door DIT dwangsommen zijn verbeurd (dat kan op basis van aan DIT gerichte last onder dwangsom) zijn als niet-verifieerbare schulden in de zin van de Faillissementswet aan te merken. Dit laatste sluit aan bij een eerdere uitspraak waar het ging om na faillissement ontstane vorderingen inzake bestuursdwangkosten.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.