Praktijkgebieden: Bouwrecht
Een aannemer die door de Raad van Arbitrage voor de Bouw was veroordeeld, bij een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis, tot herstel van de lekkages die waren opgestreden aan de gevel van een door hem tot een appartementencomplex omgebouwde watertoren ging van het vonnis in hoger beroep, en stelde voorafgaand aan de memorie van grieven, een incidentele vordering tot schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis in, zulks voor de duur van de procedure in hoger beroep (zie het Tijdschrift voor Bouwrecht van deze maand onder TBR 2013/46 en 2013/47).
De aannemer baseerde zijn vordering op art. 351 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Weliswaar is dit artikel bij arbitrages niet direct van toepassing, maar omdat het reglement van de Raad van Arbitrage een dergelijke voorziening niet kent, passen arbiters van de Raad, in voorkomend geval, dit artikel toe.
Het belangrijkste argument van de aannemer voor de schorsing was dat het vonnis op een feitelijke of juridische misslag berustte, omdat arbiters, hoewel zij van oordeel waren dat de oorzaak van de lekkages niet bekend was, hem wel hadden veroordeeld tot herstel van deze lekkages en de daaruit voortvloeiende gevolgschade. Bovendien, zo stelde de aannemer verder, was het onmogelijk om binnen de in het vonnis vastgestelde hersteltermijn van zes maanden zowel de oorzaak van de lekkages te vinden als het herstel ervan uit te voeren.
Arbiters stelden bij de beoordeling van de incidentele vordering het volgende voorop (ontleend aan het arrest Newbay/de Staat, HR 30 mei 2008, NJ 2008, 311):
– de incidenteel eiser moet belang hebben bij de gevraagde schorsing van de executie;– er dient een afweging van belangen plaats te vinden, in die zin dat moet worden nagegaan of het belang van degene die de veroordeling verkreeg zwaarder weegt dan dat van de veroordeelde bij het behoud van de bestaande toestand totdat in hoger beroep is beslist;– bij deze belangenafweging moet de kans van slagen van het hoger beroep in de regel buiten beschouwing blijven.
Arbiters wezen de incidentele vordering van de aannemer toe, en wel op de volgende gronden:
– de vraag of arbiters in eerste aanleg de aannemer terecht hebben veroordeeld tot herstel dient in het kader van het incident in beginsel buiten beschouwing te blijven, maar de in het vonnis gestelde termijn van zes maanden om zowel de oorzaak van de lekkages op te sporen als de herstelwerkzaamheden uit te voeren, achten appelarbiters vooralsnog te kort (en dan volgt een technische uiteenzetting ter motivering van dit oordeel);
– bovendien: voor zover aannemer wel tijdig de oorzaak van de lekkages vindt, hij de herstelwerkzaamheden zal moeten uitvoeren in de winterperiode, waardoor de werkzaamheden vanwege de weersomstandigheden mogelijk niet uitvoerbaar zijn;
– mede gezien het feit dat, ook volgens de opdrachtgever, de lekkages zich enkel incidenteel voordoen, zijn appelarbiters van oordeel dat het belang van aannemer bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van opdrachtgever bij spoedig herstel van de lekkages, en er dus grond bestaat voor schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
Zoals Jan Willem Bitter in zijn noot onder beide vonnissen – het vonnis in eerste aanleg en het vonnis in hoger beroep – terecht opmerkt , lijkt het oordeel van arbiters dat zij de gegeven hersteltermijn van zes maanden vooralsnog te kort achten, een voorschot te nemen op de uitkomst van het hoger beroep, en daarmee in strijd te komen met de door henzelf aangehaalde criteria uit het arrest Newbay/de Staat.
Met Bitter meen ik echter dat dit niet bezwaarlijk is. Ook Tjong Tjin Tai, zoals Bitter nog aanhaalt, betoogde in 2009 dat de prognose omtrent de afloop van het hoger beroep een rol mag spelen bij de beslissing omtrent een op grond van art. 351 Rv gevorderde schorsing van de executie. Hoe kan, zo stelde Tjong Tjin Tai kort samengevat, een rechter de belangen van de executant en de geëxecuteerde anders behoorlijk tegen elkaar afwegen?
Bitter sluit zich hierbij aan, en ik ook.
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.