Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
De rechter-commissaris (hierna: RC) in faillissementen kan termijnen stellen voor de indiening van vorderingen en de tijd en plaats waarop de verificatievergadering zal worden gehouden, zoals bepaald in art. 108 van de Faillissementswet (Fw). Tegen een dergelijke beschikking kunnen schuldeisers – nadat deze hen individueel ter kennis is gesteld door de curator (art. 109 Fw) – gedurende vijf dagen in hoger beroep komen via de beroepsprocedure van art. 67 Fw. Recentelijk stond bij de afwikkeling van het faillissement van het in Nederland gevestigde Lehman Brothers Treasury BV (hierna: LBT), de beroepsprocedure van art. 67 Fw in de belangstelling.
LBT heeft in de jaren voorafgaand aan haar faillissement schuldobligaties uitgeven. Een schuldobligatie is een verhandelbaar schuldbewijs dat recht geeft op terugbetaling van de lening en ontvangst van rente. De schuldobligatiehouders van de door LBT uitgegeven schuldobligaties hebben dan ook een vordering op LBT die zij ter verificatie kunnen indienen bij de curator. Op 6 december 2012 heeft de RC een uiterste datum bepaald voor de indiening van schuldvorderingen en vastgesteld wanneer stemming over een aan te bieden akkoord zou plaatsvinden. Diezelfde dag hebben de curatoren op elektronische wijze de schuldobligatiehouders via clearinginstellingen, die als bewaarders van de schuldobligaties een centrale positie innemen binnen de verhandeling van schuldobligaties, een mededeling toegestuurd waarin zij werden geattendeerd op de procedure en voorschriften ten aanzien van de indiening van de vorderingen en de stemming over het aan te bieden akkoord. De berichtgeving verliep via clearinginstellingen omdat alleen personen of entiteiten die in de administratie van de clearinginstellingen voorkwamen als houders van de schuldobligaties hun vorderingen konden indienen en stemmen over het akkoord. Vervolgens is 10 december 2012 de beschikking van de RC, vervat in een zogeheten consent solicitation memorandum (CSM), een bericht van de uitgevende instelling aan de obligatiehouders aangaande hun obligaties, geplaatst op de website van LBT.
Het Zwitserse Lehman Brothers Finance S.A. (hierna: LBF), ook deel uitmakend van de Lehman-groep, claimt als obligatiehouder een vordering van 1 miljard euro te hebben op LBT. Op 21 januari 2013 heeft LBF op de voet van art. 67 Fw beroep ingesteld tegen de beschikking van de RC. De rechtbank verklaarde LBF niet-ontvankelijk omdat de beroepstermijn inmiddels verstreken was. Daarbij gaf de rechtbank aan dat LBF uit de mededeling van 6 december 2012 (in combinatie met het CSM dat op 10 december 2012 op de website is geplaatst) had moeten afleiden dat er een beschikking was gewezen, waarna de beroepstermijn zou gaan lopen. LBF verweert zich in spoedappel met een beroep op verschoonbare termijnoverschrijding omdat de beschikking haar niet door de curator individueel ter kennis is gebracht.
De Hoge Raad bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en oordeelde dat een redelijke afwikkeling van het faillissement kan meebrengen dat de communicatie met de schuldeisers door de curator of de RC plaatsvindt op een aan de omvang van het faillissement aangepaste wijze. Dit mag echter alleen als er voldoende tegemoet wordt gekomen aan de belangen van de individuele schuldeisers. Concreet: in dit geval, waarin er zo veel schuldeisers waren, kon de curator volstaan met het doen van een algemene elektronische mededeling en publicatie van het CSM op de website . Wanneer in een dergelijk geval een beschikking van de RC of een mededeling van de curator waaruit ondubbelzinnig van een zodanige beschikking blijkt op de website wordt geplaatst, mag van de schuldeisers worden verwacht dat zij van deze beschikking kennis nemen en, wanneer zij daartegen in beroep willen komen, dat doen binnen de in art. 67 Fw bepaalde beroepstermijn, ook wanneer de beschikking hun niet individueel ter kennis is gebracht.
Sascha Guillaume is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.