icon

Afspiegeling binnen een payroll constructie

Om hun administratieve last te verlichten werken sommige bedrijven met zogenaamde payroll-bedrijven. Payroll-bedrijven zijn vergelijkbaar met uitzendbedrijven: zij nemen mensen in dienst die zij vervolgens uitlenen aan andere bedrijven.
Er is overigens wel een verschil: onder “payrollen” wordt eerder verstaan dat een werkgever zijn werknemers overdraagt aan een bedrijf om de administratieve organisatie rond de werknemers uit handen te geven. Een uitzendorganisatie heeft “eigen” werknemers die worden uitgezonden. Men spreekt daarbij van de allocatieve functie van het uitzendbureau.

Zodra een werkgever een van zijn via een payroll-bedrijf ingezette werknemers wil ontslaan omdat er onvoldoende werk voorhanden is, hoeft hij alleen maar een briefje te sturen aan het payroll-bedrijf. Het payroll-bedrijf moet vervolgens de arbeidsovereenkomst met de betreffende werknemer zien te beëindigen. Dat kan het payroll-bedrijf – net als elke werkgever – op drie manieren doen: middels een beëindigingsovereenkomst, een ontslagvergunning van het UWV of door ontbinding door de kantonrechter te bewerkstelligen.

Het UWV heeft specifiek voor deze situatie beleidsregels opgesteld. Daarin stelt het UWV dat het payroll-bedrijf aan de materiële werkgever – te weten het bedrijf dat de werknemers daadwerkelijk inzet – moet vragen om binnen dat bedrijf volgens het afspiegelingsbeginsel te bepalen welke werknemers die via payroll zijn ingezet voor ontslag in aanmerking komen. Echter, indien die materiële werkgever om hem moverende redenen weigert af te spiegelen, zal het payroll-bedrijf zich hieraan moeten conformeren. Het payrollbedrijf heeft immers geen zeggenschap over het personeelsbeleid bij de materiële werkgever en kan deze dan ook niet dwingen.

Betekenen deze beleidsregels dan dus dat payroll-werknemers geen ontslagbescherming genieten en afhankelijk zijn van de grillen van hun materiële werkgever? Dat vond de kantonrechter in Rotterdam te gortig. In de betreffende casus leende een afdeling van de gemeente Rotterdam via een payroll-bedrijf ouderconsulenten in die vervolgens werden ingezet bij verschillende scholen in Rotterdam. De gemeente gaf op een gegeven moment aan dat 45 van de 139 ouderconsulenten niet konden worden geplaatst en de gemeente ten aanzien van die consulenten de overeenkomst met het payroll-bedrijf zou opzeggen. Daarop verzocht het payroll-bedrijf om onder de 139 consulenten het afspiegelingsbeginsel toe te passen om te bepalen welke consulenten moesten worden voorgedragen voor ontslag. De gemeente gaf daar echter geen gevolg aan en deed een beroep op de keuze van de scholen voor specifiek de een of de andere consulent. Bovengenoemde gang van zaken is in lijn met de beleidsregels van het UWV, zodat het payroll-bedrijf voor de boventallige consulenten een ontslagvergunning werd verleend.

Tien van die consulenten waren echter arbeidsongeschikt, waardoor de arbeidsovereenkomst niet kon worden opgezegd en ontbinding door de kantonrechter noodzakelijk was. De kantonrechter weigerde echter reflexwerking toe te kennen aan de beleidsregels van het UWV. De kantonrechter overwoog dat de beleidsregels van het UWV in strijd zijn met de strekking van het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen (BBA). Dit strekt tot bescherming van de sociaal-economische verhoudingen in Nederland en bepaalt daartoe onder meer dat voor ontslag toestemming aan het UWV moet worden gevraagd.
Volgens de kantonrechter zou – om uitvoering te geven aan die strekking – door de constructie van het payroll-bedrijf heen moeten worden gekeken. Als gevolg daarvan moet binnen de materiële werkgever – de gemeente – worden afgespiegeld.
De beleidsregels van het UWV bieden een escape uit die afspiegeling door de materiële werkgever de keuze te geven om “om hem moverende redenen” niet af te spiegelen. Daarmee miskennen de beleidsregels volgens de kantonrechter de strekking van het BBA.
De kantonrechter wees alle 10 de ontbindingsverzoek af, omdat er geen afspiegeling had plaatsgevonden.

Deze uitspraak heeft tot gevolg dat payroll-bedrijven niet meer kunnen vertrouwen op de toestemming van het UWV bij een ontslagaanvraag. De praktijk zal moeten uitwijzen of deze visie van de kantonrechter Rotterdam een uitzondering is of breed gedragen. In het laatste geval is het de vraag of de voordelen van een payroll-constructie nog wel opwegen tegen de nadelen van een gewone arbeidsovereenkomst.

Deze uitspraak is gepubliceerd in de JAR 2013 aflevering 3, nummer 46.


Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.

Heeft u vragen?

Dit veld is bedoeld voor validatiedoeleinden en moet niet worden gewijzigd.
Afspiegeling binnen een payroll constructie

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief

Schrijf u in voor onze nieuwsbrief