Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
De privatisering van een onderdeel van een overheidsdienst kan voor medewerkers veel praktische en financiële gevolgen hebben. Zo worden zij er mee geconfronteerd dat zij de ene dag nog ambtenaar zijn op basis van een eenzijdig besluit tot aanstelling in bijvoorbeeld gemeentedienst, terwijl ze de volgende dag dezelfde werkzaamheden verrichten als werknemer op basis van een tussen werknemer en werkgever overeengekomen arbeidsovereenkomst. Het samenstel van arbeidsvoorwaarden kan er dan ineens heel anders uitzien, er volgt aanmelding bij een ander pensioenfonds en de werknemer heeft ineens rechtsbescherming op basis van het BW, waarbij hij zich tot de kantonrechter in plaats van de bestuursrechter kan wenden, om maar een paar voorbeelden te noemen.
De betreffende gevolgen worden veelal opgevangen door een Sociaal Plan, ook wel Sociaal Statuut of Overgangsprotocol genoemd, dat is overeengekomen met de betrokken vakorganisaties. En daarnaast, het is een open deur, komt het aan op een tijdige en zorgvuldige voorlichting; veel vragen en onduidelijkheden kunnen meestal worden weggenomen door de betrokken medewerkers al in een vroeg stadium voor te lichten over de aanstaande veranderingen en de gevolgen daarvan voor hun persoonlijke situatie. De ervaring leert dat werkgevers die hierin het initiatief nemen, en hierbij ook al snel de ondernemingsraad en vakorganisaties betrekken, op de langere termijn meer kans hebben om de transitie samen met de medewerkers relatief makkelijk te doorlopen. Ik zeg bewust relatief, want het heeft voor de betrokkenen altijd nogal wat voeten in aarde.
In zo'n Sociaal Plan kan ook aan de orde komen of en op welke wijze de bij de overheid doorgebrachte dienstjaren meetellen voor rechten ten opzichte van de nieuwe werkgever. Telt het bijvoorbeeld mee voor een ambtsjubileum, voor afspiegeling bij reorganisaties of voor vertrekregelingen? Die anciënniteit wordt dan veelal ook in de arbeidsovereenkomst vastgelegd. Maar wat als hier nu niets over is vastgelegd in het Sociaal Plan, hoe zit het dan? Eind vorig jaar heeft de kantonrechter uit Gouda zich over een dergelijke casus uitgelaten. Deze uitspraak is overigens niet op rechtspraak.nl gepubliceerd, maar wel in vakliteratuur zoals JAR 2012/301.
De casus is als volgt. De medewerker was sinds 1 januari 1985 te werk gesteld bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees, later de Voedsel en Warenautoriteit onderdeel Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees. Dat onderdeel is in 2005 overgedragen aan stichting Merita, die ook het merendeel van de keurmeesters heeft overgenomen. Of er ten behoeve van die overgang een Sociaal Plan is opgesteld, blijkt niet uit de uitspraak. Wel is duidelijk dat de medewerker van het ministerie een salaristoelage van circa 500 euro bruto per maand ontvangt en zal blijven ontvangen zolang hij bij Merita in dienst is en wordt ingezet voor de betreffende post mortem keuringen van vlees. Er ontstaat vervolgens een arbeidsconflict dat verband houdt met de re-integratie van de medewerker, waarbij het aan Merita wordt verweten dat zij het welslagen van een door de bedrijfsarts geadviseerd mediationtraject heeft gefrustreerd. Mede gelet op die omstandigheid komt de kantonrechter tot het oordeel dat er aanleiding is om de factor C op 1,5 te stellen.
Wat de hoogte van het salaris betreft, factor B, overweegt de kantonrechter dat het billijk is om de salaristoelage van het ministerie mee te wegen. Dus hoewel dit geen salariscomponent is in de rechtstreekse relatie tot Merita, wordt dit bedrag wel betrokken bij de berekening van de vergoeding die Merita aan de medewerker dient te betalen. En dat maakt in dit geval nogal een verschil, gegeven het feit dat betrokkene 1.700 euro bruto per maand verdiende en als gezegd een salaristoelage van circa 500 euro per maand ontving.
Maar wat in dit geval echt een gat slaat tussen de door Merita in onderhandelingen geboden vergoeding en de door de kantonrechter vastgestelde vergoeding, is de vaststelling van de A factor, het aantal gewogen dienstjaren. Na de constatering dat er van overgang van onderneming in de zin van het BW geen sprake is, en dus niet kan worden aangesloten bij de wet en rechtspraak aangaande 7:662 e.v. BW, geeft de kantonrechter aan dat hij het in dit geval niet billijk acht om de ambtelijke dienstjaren buiten beschouwing te laten. Dit betekent dat terug wordt gegrepen op de aanstelling bij de Rijksdienst voor de keuring van Vee en Vlees in 1985 in plaats van de indiensttreding bij Merita in 2005. In dat verband overweegt de kantonrechter dat Merita zich bij het besluit om het te leiden tot beëindiging van het dienstverband heeft moeten realiseren dat de medewerker gedurende lange tijd in feite steeds deze functie en dezelfde werkzaamheden is blijven verrichten in een in wezen onveranderd gebleven organisatie.
Deze 20 (!) extra dienstjaren, in combinatie met het verdisconteren van de salaristoelage, resulteert in een ontbindingsvergoeding van 108.000 euro. Merita had aangegeven bereid te zijn een vergoeding van 11.000 euro te betalen. Het is mij niet bekend of Merita het verzoek heeft ingetrokken of zich bij deze uitkomst heeft neergelegd. Het verhaal vertelt voorts niet of Merita dit risico destijds in 2005, toen zij meer keurmeesters overnam, heeft ingecalculeerd en daarvoor een voorziening heeft opgenomen, of dat er bijvoorbeeld afspraken met het ministerie zijn gemaakt over vergoeding van dergelijke afvloeiingskosten.
Wat deze casus in ieder geval illustreert is dat het verstandig is om bij de voorbereiding van een dergelijke privatisering, of van een overgang van onderneming of reorganisatie, tijdig juridisch advies in te winnen. Op die manier kunnen risico's tijdig worden herkend en geredresseerd in afspraken en/of een Sociaal Plan. Wij schuiven regelmatig aan bij projectteams, fungeren als klankbord of schrijven/redigeren contracten, OR-adviesaanvragen en Sociaal Plannen. Neem gerust contact op om de mogelijkheden te bespreken.
Femke van Ooijen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.