Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
De zogeheten “klachtplicht” is de verplichting van een schuldenaar te klagen over een gebrek in de geleverde prestatie. Als een schuldenaar dit niet (tijdig) doet, vervallen alle rechten en bevoegdheden die de schuldenaar ten dienste stonden op grond van de gebrekkigheid.
In de wet is een algemene klachtplicht opgenomen in art. 6:89 BW die bepaalt dat de schuldenaar moet klagen binnen bekwame tijd nadat hij het gebrek heeft ontdekt of redelijkerwijs had moeten ontdekken. Voor koop is een gelijke bepaling opgenomen in art. 7:23 BW.
De klachtplicht staat de laatste jaren volop in de belangstelling. Er is inmiddels een aantal rechtsregels uit rechtspraak van de Hoge Raad af te leiden over de werking van de klachtplicht:
(i) De termijn van klagen begint vanaf moment aflevering (er moet dus sprake zijn van een geleverde zaak);
(ii) Bij herstel aan gebrekkige zaak begint na herstel een eigen termijn te lopen – mits de schuldenaar met voortvarendheid te werk gaat;
(iii) Art 7:23 BW werkt ook tegen een beroep gebaseerd op een onrechtmatige daad of dwaling – mits onderbouwd met feiten gebaseerd op non conformiteit;
(iv) De stelplicht en bewijslast ten aanzien van het tijdig klagen liggen bij de schuldenaar;
(v) De termijn van klagen is geen vastomlijnde termijn; de lengte is afhankelijk van alle omstandigheden geval.
Recent wees het Hof 's-Hertogenbosch een arrest op 27 november 2012, waarin het oordeelde dat de klachttermijn zoals bedoeld in art. 6:89 BW, niet van toepassing is indien de klacht de factuur zelf betreft. Overigens is dit arrest in lijn met een eerder arrest van de Hoge Raad (NJ 2001, 410) waarin de Hoge Raad had geoordeeld dat de schuldenaar die de juistheid van een hem toegezonden factuur wil betwisten, onder alle omstandigheden is gehouden zulks te doen binnen bekwame tijd na ontvangst ervan, geen steun vindt in het recht. Evenmin heeft te gelden dat slechts tijdig tegen de juistheid van een factuur bezwaar kan worden gemaakt binnen de door de schuldeiser gestelde betalingstermijn.
Sabine Hirdes is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.