Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Voor het uitoefenen van een horecabedrijf is op grond van de Drank- en Horecawet een vergunning vereist. Wanneer gedurende een jaar, anders dan wegens overmacht, geen handelingen met gebruikmaking van de vergunning zijn verricht, vervalt de vergunning, zo bepaalt art. 33 aanhef en onder b Drank- en Horecawet. Het verbouwen van de inrichting van het horecabedrijf valt niet als zo een handeling op te vatten, zo blijkt uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 21 november jl.
In de zaak die tot deze uitspraak heeft geleid, had het college van B&W van de gemeente Stede Broec aan de exploitant van een horecabedrijf een last onder dwangsom opgelegd wegens het ontbreken van een geldige vergunning, omdat volgens het college meer dan een jaar geen handelingen met gebruikmaking van de vergunning zijn verricht zoals bedoeld in art. 33 DHW. Van overmacht was volgens het college niet gebleken.
De exploitant verweerde zich door primair te stellen dat het verbouwen van zijn horecabedrijf moest worden aangemerkt als onderdeel van zijn bedrijfsvoering en dat hij dus wel degelijk gebruikt maakte van de vergunning. De Afdeling verwerpt dit verweer. Uit de memorie van toelichting van de Drank- en Horecawet valt af te leiden dat met art. 33 is beoogd te voorkomen dat met gebruikmaking van een reeds geruime tijd geleden verleende vergunning weer een begin wordt gemaakt met tappen of slijten. Nu het verbouwen van de inrichting er niet toe heeft geleid dat daadwerkelijk (bedrijfsmatig) drank is verstrekt, is terecht vastgesteld dat de exploitant in de desbetreffende periode geen handelingen met gebruikmaking van de vergunning heeft verricht.
Subsidiair betoogde de exploitant dat sprake was van overmacht nu hij als gevolg van arbeidsongeschiktheid en door de tijdelijke verbouwing het horecabedrijf niet kon openen. Ook dit verweer mocht niet baten nu vaststond dat de exploitant vanaf het voorjaar 2008 niet meer arbeidsongeschikt was en de verbouwing geen abnormale en onvoorziene omstandigheid was, onafhankelijk van de wil van de exploitant, die niet kon worden vermeden.
Het college heeft daarom terecht vastgesteld dat een geldige vergunning ontbrak. Desondanks mocht het college volgens de Afdeling niet tot handhaving over gaan nu sprake was van een bijzondere omstandigheid, eruit bestaande dat sprake was van concreet zicht op legalisatie. De exploitant had ten tijde van de oplegging van de last onder dwangsom namelijk al een ontvankelijke aanvraag voor een vergunning ingediend. Op grond daarvan had van handhaving moeten worden afgezien.
De stelling van het college dat het nog nader onderzoek moest doen naar de vraag of sprake was van concreet zicht op legalisatie betekende evenwel niet dat er geen daadwerkelijk concreet zich op legalisatie bestond. Dit brengt mee dat het besluit van het college om de handhaving voort te zetten onvoldoende was gemotiveerd. Het handhavingsbesluit kon dus niet in stand blijven.
Yordy Soffner is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.