Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Zoals ik in mijn vorige blog al meldde is kort geleden een initiatiefwetsvoorstel van Mariko Peters voor een Nieuwe Wet openbaarheid van bestuur bij de Tweede Kamer ingediend (NWob, TK 2011/12, 33 328, nr. 2). Het voorstel ligt op dit moment bij de Raad van State die daarover zal adviseren.
Het voorstel stoelt op de gedachte dat de huidige WOB, die in 1980 in werking is getreden en in 1991 is herzien, verouderd is en niet meer past in onze huidige samenleving die vooral door de komst van internet ingrijpend is gewijzigd. Overheden maken volgens de initiatiefnemer te weinig informatie uit zichzelf openbaar en de wettelijke uitzonderingsgronden maken het mogelijk om te veel belangrijke informatie achter te houden voor het publiek. Het wetsvoorstel voorziet in een groot aantal veranderingen waarmee de toegankelijkheid van de informatie en de bereidheid van de overheid om informatie ter beschikking te stellen moet worden vergroot. Het streven is dus mede of misschien zelfs wel hoofdzakelijk een cultuuromslag te bewerkstelligen. Of dat met een verandering van de wettelijke regels kan worden bereikt is een kwestie waarover je van mening kunt verschillen en wat we pas echt zullen weten als de wetswijziging doorgang vindt en na verloop van een aantal jaren wordt geëvalueerd.
Frappant is dat min of meer tegelijkertijd vanuit de regering het voornemen is gekomen tot juist een inperking van de mogelijkheden die de huidige Wob biedt in die zin dat regels worden (voor)gesteld met betrekking tot kennelijk onredelijke en omvangrijke verzoeken. Voor dit voorontwerp is recent de internetconsultatie afgesloten. Dit voorstel moet nog naar de Raad van State voor advies en zal daarna bij de Tweede Kamer worden ingediend.
In de tijd loopt het initiatiefwetsvoorstel dus iets voor, maar op een gegeven moment zullen de voorstellen beide in behandeling zijn bij de Tweede Kamer. Op zich een vrij unieke samenloop, te meer nu de wetsvoorstellen op verschillende gedachten lijken te zijn gestoeld.
Een opvallende verandering is in de eerste plaats dat de wet betrekking gaat hebben op overheidsorganen (in plaats van bestuursorganen), waardoor de reikwijdte dus behoorlijk wordt verruimd. Als het allemaal doorgaat heeft het recht op toegang tot informatie in de toekomst ook betrekking op informatie bij onder andere de Eerste en Tweede Kamer, de rechterlijke macht, de Raad van State, de Algemene Rekenkamer, de Nationale ombudsman, koepelorganisaties als de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de NOS, de Nederlandse Bank, de AFM en allerlei semipublieke instellingen op het terrein van o.a. onderwijs, cultuur, zorg- en welzijn, drinkwater, energienetbeheerders, goede doelen enz.
Voorts zullen de absolute weigeringsgronden geheel komen te vervallen. Nu is het zo dat als een van deze in de wet genoemde gronden aan de orde is, bijvoorbeeld de nationale veiligheid is in geding of het betreft vertrouwelijk medegedeelde bedrijfs- en fabricagegegevens, de informatie niet openbaar gemaakt mag worden. Al deze gronden worden volgens het wetsvoorstel relatieve weigeringsgronden: het belang van de openbaarheid (dat volgens standaardjurisprudentie zwaar weegt) moet worden afgewogen tegen het belang dat gediend is met vertrouwelijk houden van de informatie. Voorts wordt meer nadruk gelegd op actieve openbaarmaking, dat wil zeggen dat overheidsorganen uit eigener beweging informatie publiekelijk maken.
In het wetsvoorstel is weinig aandacht voor de daarbij mogelijk optredende negatieve gevolgen voor derden, zoals bedrijven, die daardoor (zeer wel mogelijk onterecht) in een slecht daglicht kunnen worden geplaatst. Dit wordt wel ‘naming and shaming' genoemd. Zie een eerdere blog. Voorts moeten de overheidsorganen een register gaan bijhouden van de bij hen berustende documenten. En wordt er een nieuwe instantie wordt geïntroduceerd: de ‘Informatiecommissaris'. Deze krijgt verschillende functies krijgt, nl. die van toezichthouder, adviseur en administratieve beroepsinstantie. Los van de vraag of het wenselijk is weer een nieuwe instantie ‘op te tuigen' is het de vraag of deze functies wel te combineren zijn binnen een instantie.
Een ambitieus voorstel met vergaande wijzigingen, waarover nog een hoop te zeggen valt. Dat past niet binnen deze blog. Daarom volsta ik nu met deze korte duiding en de opmerking dat ik zeker ‘haken en ogen' zie. In volgende blogs aandacht voor de verschillende onderdelen van het voorstel, en zeker ook tezijnertijd voor het andere wetsvoorstel. Er is nog een lange weg te gaan en eerst maar eens afwachten wat de Raad van State ervan vindt. Wordt wederom vervolgd dus….
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.