Praktijkgebieden: Financiering en zekerheden
In artikel 6:6 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek is de hoofdregel opgenomen aangaande pluraliteit van schuldenaren en hoofdelijke verbondenheid. Het artikel zegt dat als een prestatie door twee of meer schuldenaren verschuldigd is, zij ieder voor een gelijk deel verbonden zijn, tenzij uit de wet, gewoonte of rechtshandeling voortvloeit dat zij voor ongelijke delen of hoofdelijk verbonden zijn.
Deze hoofdregel zegt echter niets over de interne draagplicht onder de schuldenaren. Onlangs heeft de Hoge Raad duidelijkheid geschapen over de maatstaf die moet worden gehanteerd bij het vaststellen van de interne draagplicht van hoofdelijk aansprakelijke concernvennootschappen.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat indien geen afspraken zijn gemaakt omtrent de verdeling van de interne draagplicht, het uitgangspunt geldt dat erop moet worden gelet wie de lening of het krediet heeft gebruikt of aan wie de lening of het krediet ter beschikking heeft gestaan, alsook op alle overige relevante omstandigheden van het geval.
Niet aan de orde is dus de hoofdregel dat indien er geen afspraken tussen partijen zijn gemaakt over de interne draagplicht het beginsel zou gelden van draagplicht voor gelijke delen. In concernverhoudingen zal, aldus de Hoge Raad conform de parlementaire geschiedenis, gekeken worden naar wie de lening of het krediet heeft gebruikt of aan wie het ter beschikking heeft gestaan.
Aan deze uitspraak ging de casus vooraf dat partijen A en B gezamenlijk kredietnemer waren ten aanzien van een lening en kredietfaciliteit bij een bank. Er was geen hoofdelijkheid overeengekomen tussen de bank en de twee partijen ter zake van terugbetaling van deze schuld. Het hof had, evenals de rechtbank, op basis van de hoofdregel aangenomen dat, zoals door partij A aan zijn vordering ten grondslag was gelegd, partij A en B de schuld voor gelijke delen hebben te dragen. Partij B heeft echter gesteld dat zij in haar onderlinge verhouding tot partij A niet draagplichtig is met betrekking tot de schuld. Volgens haar ziet de hoofdregel van artikel 6:6 lid 1 BW op de aansprakelijkheid in de verhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaren die de betrokken prestatie verschuldigd zijn en niet op de onderlinge draagplicht van de schuldenaren. Uit de rechtsverhouding die tussen de schuldenaren bestaat, kan een andere verdeling van die onderlinge draagplicht volgen op grond waarvan de schuldenaar die meer betaald heeft dan hem in de onderlinge verhouding aangaat, regres kan nemen op de andere schuldenaar.
De Hoge Raad heeft het arrest van het hof aldus gecasseerd, omdat de schuld binnen het concern voor rekening kwam van partij A.
Rosemarie Franken is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied financiering en Zekerheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.