Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Over de sinds 1 januari 2012 geldende nieuwe vakantiewetgeving schreven we al in onze weblogs uit januari 2012 en oktober 2011. In een recent arrest heeft het Hof Amsterdam zich over de vraag gebogen of deze wetgeving terugwerkende kracht heeft. Het antwoord daarop is nee. De werkgever, in dit geval SNS Reaal, mocht zich bij de eindafrekening baseren op de oude regeling in 7:635 lid 4 BW, en derhalve uitgaan van een vakantieopbouw over de laatste zes maanden van het dienstverband.
Dat er geen sprake kan zijn van terugwerkende kracht baseert het Hof mede op hetgeen bij de totstandkoming van de wet daarover door de minister expiciet is overwogen. De vakbonden hadden namelijk voorgesteld om wel terugwerkende kracht toe te kennen, namelijk tot aan de uitspraak van het Schultz-Hoff-arrest uit 2009. De minister achtte dat in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel, en heeft deze suggestie niet overgenomen. De nieuwe vakantiewetgeving heeft om die reden onmiddellijke werking sinds de invoering op 1 januari 2012.
Ook een beroep op rechtstreekse werking van de betreffende richtlijn wordt door het Hof afgewezen. Nederland diende weliswaar de vakantiewetgeving in overeenstemming met deze richtlijn te brengen, maar de werknemer kan hier geen rechtstreeks beroep op doen jegens de werkgever. En een zgn. richtlijnconforme interpretatie brengt de werknemer in dit geval evenmin bij het gewenste resultaat. Weliswaar rust er op een rechter de verplichting om al het mogelijke te doen om de volle werking van een richtlijn te verzekeren en tot een oplossing te komen die in overeenstemming is met de daarmee nagestreefde doelstelling. Maar het rechtszekerheidsbeginsel en het verbod op terugwerkende kracht staan er in dit geval aan in de weg om tot een “contra legem” uitleg te komen. Het gaat met andere woorden te ver om tot een uitleg te komen, waarmee het betreffende artikel terzijde zou worden gesteld.
Een beroep op goed werkgeverschap en op de redelijkheid en billijkheid zijn volgens het Hof, tot slot, onvoldoende onderbouwd.
Werkgevers die een strikt onderscheid hebben gemaakt tussen de periode voor 1 januari 2012 en de periode erna zien hiermee bevestigd dat zij juist hebben gehandeld. En ook voor diegenen die nog een discussie voeren over die eindafrekening of voor werknemers die zich afvragen of zij nog iets van hun werknemer (hadden) kunnen vorderen, biedt dit arrest een duidelijk antwoord. Wat op dit moment overblijft is in ieder geval de conclusie dat de Nederlandse overheid de wet (eerder) had moeten aanpassen. In een uitspraak van 6 februari 2012 heeft de kantonrechter Den Haag geoordeeld dat de Staat hiervoor aansprakelijk is te houden en de geleden schade (d.w.z. de hierdoor niet uitbetaalde vakantiedagen) aan betrokkene dient te vergoeden.
Femke van Ooijen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.