De rechter kan op vordering van een partij de wederpartij veroordelen tot betaling van een geldsom (de zogenoemde dwangsom) voor het geval deze wederpartij niet aan de hoofdveroordeling voldoet (art. 611a Rv). Het gaat dan in beginsel om gevallen waarin een doen of nalaten wordt verwacht van de wederpartij. Deze dwangsom kan niet worden opgelegd in geval van een veroordeling tot betaling van een geldsom.
De dwangsom kan pas worden verbeurd als de uitspraak (het vonnis of arrest) waarbij zij is vastgesteld is betekend aan de wederpartij.
Een dwangsom verjaart door verloop van zes maanden na de dag waarop zij is verbeurd. In art. 611g lid 2 Rv is bepaald dat een verjaring wordt geschorst door faillissement, toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijk personen en ieder ander wettelijk beletsel voor tenuitvoerlegging van de dwangsom.
Onlangs heeft de Hoge Raad bepaald dat onder een dergelijk wettelijk beletsel ook verstaan kan worden: het schorsen van een executie door de voorzieningenrechter op grond van artikel 438 Rv. In dat artikel is bepaald dat een voorzieningenrechter desgevorderd de executie kan schorsen voor een bepaalde tijd of totdat op het geschil zal zijn beslist, dan wel bepalen dat de executie slechts tegen zekerheidsstelling mag plaatsvinden of worden voortgezet.
De casus in de uitspraak van de Hoge Raad was als volgt. Het Hof oordeelde op 7 november 2005 dat B, op vordering van A, een handelsnaam niet meer mocht gebruiken op straffe van een dwangsom voor iedere dag dat zij, na het verstrijken van een maand na betekening van 's Hofs oordeel, deze handelsnaam nog zou gebruiken. A heeft op 26 april 2006 bij exploot de verbeurde dwangsommen van B opgeëist. Bij vonnis in kort geding van 28 juni 2006 heeft de kantonrechter de executie van de uitspraak van het Hof geschorst totdat in een bodemprocedure over het al dan niet verbeurd zijn van die dwangsommen zal zijn beslist. In die bodemprocedure heeft de rechtbank op 20 februari 2008 geoordeeld dat de dwangsomvordering van A inmiddels verjaard was.
De Hoge Raad oordeelde uiteindelijk in lijn met het Hof dat deze dwangsomvordering nog niet was verjaard. De verjaring was in eerste instantie gestuit door het exploot van 26 april 2006 waarmee een nieuwe termijn van zes maanden ging lopen. Het nadien gewezen kort geding vonnis van 28 juni 2006 vormde een beletsel voor tenuitvoerlegging van die dwangsom (conform art. 611g lid 2 Rv). Dat vonnis schorste derhalve de verjaring. Die schorsing liep tot 20 februari 2008, de dag waarop de rechtbank in de bodemprocedure uitspraak had gedaan. Omdat op 10 april 2008 hoger beroep was ingesteld, is de dwangsomvordering nog niet verjaard. Immers zijn de facto pas ongeveer vier maanden verstreken (van 26 april 2006 tot aan 28 juni 2006 en van 20 februari 2008 tot aan 10 april 2008).
Overigens: met een stuiting conform art. 611g lid 1 Rv gaat een nieuwe termijn lopen van zes maanden, maar door middel van een schorsing ex art. 611g lid 2 Rv duurt de termijn dus voort waar die was geëindigd. Is op het moment van schorsing al een termijn van vijf maanden verstreken dan resteert na de schorsende werking dus nog maar één maand.
Rosemarie Franken is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied .
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.