Praktijkgebieden: Bouwrecht
In het Tijdschrift voor Bouwrecht van vorige maand is een in maart van dit jaar gewezen uitspraak in hoger beroep van de Raad van Arbitrage voor de Bouw opgenomen over de hoeveelheden van § 38 van de UAV bij de verrekening van wapeningstaal (TBR 2012/112).
De zaak betrof de bouw van een woontoren en een woonzorggebouw, zulks voor een aanneemsom van ruim € 19,5 miljoen.
In het bestek was, met betrekking tot het wapeningstaal, sprake van twee soorten hoeveelheden.
De eerste vraag die aan de orde kwam, was of een hoeveelheid wapeningstaal die volgens het bestek de aannemer dient te bepalen een geschatte hoeveelheid is in de zin van § 38 lid 2 van de UAV.
Neen, oordeelden arbiters. Dan had er iets van “naar schatting” bij moeten staan, en nu het ook geen verrekenbare hoeveelheid betreft volgens § 38 lid 1, gaat het om een “andere” hoeveelheid als bedoeld in § 38 lid 3. Bij deze hoeveelheden kan pas van bijbetaling sprake zijn indien het handelt om afwijkingen die door de directie worden verlangd of voorgeschreven, met andere woorden: wanneer het gaat om bestekswijzigingen (deze worden dan verrekend volgens § 36).
Arbiters kwamen tot de slotsom dat in casu van bestekswijzigingen geen sprake was, en dus had de aannemer geen recht op bijbetaling.
In zijn noot onder de uitspraak schrijft Pim Herber dat deze beslissing hem niet juist voorkomt. Ook bij § 38 lid 3 gaat het, zo stelt hij, om in het bestek genoemde hoeveelheden. Ik denk dat hij daarin gelijk heeft.
Het tweede probleem betrof de 10%-marge bij een geschatte hoeveelheid wapeningstaal in de zin van § 38 lid 2. Een afwijking van een geschatte hoeveelheid wordt, zo bepaalt § 38 lid 2, verrekend indien en voor zover de afwijking meer dan 10% bedraagt, tenzij zulks aanleiding tot onbillijkheid zou geven.
De aannemer had betoogd de marge van 10% onbillijk te achten, nu hij de hoeveelheid niet had kunnen controleren.
Arbiters wezen dit standpunt af.
Ook hiertegen neemt Pim Herber in zijn noot stelling. Hij haalt in dit verband een andere appèl-uitspraak van de Raad van Arbitrage aan, waarin arbiters overwogen dat als de opdrachtgever de aannemer niet in staat stelt om de door hem geschatte hoeveelheid te berekenen of te schatten, de aannemer de gehele afwijking ten opzichte van de geschatte hoeveelheid vergoed moet worden.
Ik ben het ook op dit punt met hem eens, waarbij ik nog aanteken – Pim Herber merkt het eveneens op – dat § 38 lid 2 voor een dergelijke benadering ook alle ruimte biedt, gelet op de toevoeging “tenzij zulks aanleiding tot onbillijkheid zou geven”.
Conclusie: er valt bij de hoeveelheden van § 38 van de UAV nog heel wat discussie te voeren over de vraag wat wel en niet billijk is, maar dat houdt het spannend.
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.