Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Aan de Faculteit Tandheelkunde van de universiteit in Nijmegen studeert iemand met de Iraanse nationaliteit. Onderdeel van de studie is een co-assistentschap in een ziekenhuis zodat kennis gemaakt kan worden met de werkzaamheden van een afdeling kaakchirurgie in een ziekenhuis. De student wordt co-assistent in een algemeen ziekenhuis. Bij dat ziekenhuis staat kennelijk op een dag de Arbeidsinspectie op de stoep, die concludeert dat er door de student werkzaamheden worden verricht waarvoor een tewerkstellingsvergunning was vereist. Als Iranier wordt hij als vreemdeling aangemerkt. En op grond van de Wet arbeid vreemdelingen is het werkgevers verboden om een vreemdeling in Nederland arbeid te laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning. De Arbeidsinspectie merkt de universiteit aan als werkgever en legt een boete op van 8.000 euro. Deze boete wordt verhoogd tot 9.500 euro omdat de universiteit het ziekenhuis geen kopie van een identiteitsdocument van de co-assistant had verstrekt.
Dit gaat wel erg ver, is vermoedelijk de eerste reactie van velen. Diegenen die zich de afgelopen jaren intensiever met de Wet arbeid vreemdelingen hebben bezig gehouden, en met het boetebeleid van de Arbeidsinspectie, zullen vermoedelijk minder verbaasd zijn. De Arbeidsinspectie, of beter gezegd de minister van SZW die formeel de boete oplegt, legt het begrip “werkgever” en “arbeid” namelijk heel ruim uit, hetgeen volgens de Afdeling bestuursrechtspraak past binnen de reikwijdte van die wet. En met die uitleg zijn onvoorstelbaar veel boetes geind. Vele door de Arbeidsinspectie beboete bedrijven hebben dit tevergeefs geprobeerd aan te vechten, uitgebreid gemotiveerd stellende dat van werkgeverschap of van het verrichten van arbeid in hun geval toch geen sprake kon zijn. Ik denk dat wanneer de daarbij betrokken juristen de vraag naar het procesrisico van de universiteit zou zijn voorgelegd, een meer dan eens gehoord antwoord zou zijn geweest dat er gezien de stroom aan rechtspraak ernstig rekening mee moeten zou worden gehouden dat de boete in stand zou blijven. Hoezeer dat ook tegen het rechtsgevoel, en de in mijn ogen wel juiste uitleg van het betreffende artikel van de wet, indruist.
De universiteit heeft zich hier niet door laten weerhouden, en vocht de boete aan. De rechtbank oordeelde, naar ik aanneem de vaste rechtspraak van de Afdeling indachtig, dat er sprake was geweest van het verrichten van arbeid en liet de boete in stand, al werd deze ietwat gematigd (tot 8075 euro). De Afdeling echter stelt de universiteit in het gelijk, en herroept ook meteen zelf de boete, zodat deze definitief van tafel is.
De motivering kent de volgende bestanddelen: de stage was van korte duur en gericht op onderwijs. Daarnaast wordt aannemelijk geacht dat de werkzaamheden niet strekken ter vervanging van door een arts of verpleegkundige te verrichten werkzaamheden en aldus niet leiden tot een grotere productiecapaciteit van het ziekenhuis. Tot slot wordt meegewogen dat de co-assistenten geen stagevergoeding wordt betaald, maar dat het ziekenhuis een vergoeding van de universiteit ontvangt voor de bijdrage aan hun opleiding. Gezien deze omstandigheden had de rechtbank ten onrechte overwogen dat sprake was geweest van arbeid in de zin van de wet.
Een uitkomst die tevreden stelt. En die hopelijk voor andere beboete bedrijven een aanknopingspunt kan vormen om ook in hun zaak de wetsuitleg van de minister ter discussie te stellen. Want het mag dan zo zijn dat de setting van een universiteit en co-assistentschap de casus kleurt; in eerdere zaken werden vergelijkbare juridische argumenten (korte duur, geen voordeel, geen loon) zonder meer terzijde geschoven door de Arbeidsinspectie en de Afdeling. Wie weet komt daar toch nog verandering in.
Femke van Ooijen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.