Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
De Afdeling bestuursrechtspraak heeft onlangs haar nogal strenge opvatting over de beoordeling van kosteneffectiviteit van maatregelen om in een IPPC-inrichting beste beschikbare technieken toe te passen genuanceerd (ABRvS 25 april 2012, en ABRvS 9 mei 2012).
In een inrichting moeten ten minste de in aanmerking komende BBT worden toegepast. Bij de bepaling van wat in een concreet geval BBT is moet (onder meer) rekening worden gehouden met voorzienbare kosten en baten van de te treffen maatregelen, zo staat in de wet. Kosteneffectiviteit wordt uitgedrukt in de kosten van een maatregel per gereduceerde hoeveelheid emissie per jaar, dat wil zeggen kosten in euro's per vermeden emissie in kilogrammen. De Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) geeft in hoofdstuk 2 referentiewaarden voor de kosteneffectiviteit (KE-referentiewaarde) van bepaalde stoffen zoals bijvoorbeeld zwaveldioxide. Als de kosten voor het treffen van maatregelen onder die referentiewaarden blijven, staan ze in redelijke verhouding tot de milieuwinst en mag het aanvaardbaar worden geacht om de maatregelen te treffen. Voor inrichtingen die vallen onder de reikwijdte van de IPPC-richtlijn, die inmiddels is opgegaan in de richtlijn Industriële Emissies (zie weblog van 17 april 2012), worden de BBT-maatregelen gebaseerd op informatie in de BREF-documenten. Tot voor kort overwoog de Afdeling steevast dat het aspect kosteneffectiviteit van de maatregelen en technieken die in het toepasselijke BREF-document staan al is beoordeeld in dit document en daarom bij individuele vergunningverlening geen rol speelt. Een beoordeling van kosten en baten van het treffen van een bepaalde maatregel die niet uit het BREF voortvloeit kan wel bij de beoordeling worden betrokken.
In de uitspraken van 25 april en 9 mei heeft de Afdeling geoordeeld dat het in sommige gevallen wel wenselijk is om de kosteneffectiviteit voor het treffen van BBT-maatregelen in een IPPC-inrichting te beoordelen De Afdeling baseert zich hiervoor op zowel de NeR als het toepasselijke BREF-document (het betreft in beide uitspraken een raffinaderij: BREF Aardolie- en aardgasraffinaderijen). Eerst geeft de Afdeling als hoofdregel dat bij het opstellen van de BREFs ook de kosteneffectiviteit van de maatregelen is beoordeeld en dat er van mag worden uitgegaan dat de maatregelen die in de BREFs als BBT worden aangemerkt, ook kosteneffectief zijn voor de installaties die onder de IPPC-richtlijn vallen en dat een afweging van de kosteneffectiviteit van maatregelen volgens het BREF dan niet meer nodig is. Vervolgens geeft de Afdeling aan dat hierop volgens de NeR twee uitzonderingen mogelijk zijn:
1. als er bij een bestaande installatie sprake is van bijzondere omstandigheden, de kosten voor het treffen van BBT-maatregelen toch een nadere beoordeling van de kosteneffectiviteit wenselijk kunnen maken.
2. voor kleinere installaties die niet onder de IPPC-richtlijn vallen kunnen BBT-maatregelen volgens de BREFs relatief duur zijn en dan kan een nadere beoordeling van de kosteneffectiviteit helderheid verschaffen.
Voorts wijst de Afdeling op een overweging in het hoofdstuk ‘Beste beschikbare technieken' in het BREF, waar staat dat bij het bepalen van BBT rekening moet worden gehouden met het feit dat sommige technieken heel moeilijk in bestaande installaties zijn toe te passen, dat de kosten voor toepassing van een bepaalde techniek, gelet op de specifieke omstandigheden, in de inrichting sterk kunnen variëren. De conclusie van de Afdeling is vervolgens dat zowel volgens de NeR als het BREF bij bestaande inrichtingen bij toepassing van emissiereducerende technieken onder bepaalde omstandigheden een nadere beoordeling van de kosteneffectiviteit aangewezen kan zijn. In beide gevallen betreft het bestaande installaties en gaat het om maatregelen waarmee de uitstoot van zwaveldioxide verder kan worden gereduceerd, met hoge kosten en technische/ruimtelijke belemmeringen voor het realiseren van de maatregelen. De kosteneffectiviteit kan daarom worden beoordeeld, aldus de Afdeling.
De NeR geeft voor zwaveldioxide-emissiereducerende maatregelen een KE-referentiewaarde van 2,3 €/kg. De KE-waarde van de te treffen maatregelen is in de uitspraak van 25 april 13,5 €/kg en in de uitspraak van 9 mei 7,8 €/kg. De Afdeling concludeert in beide gevallen dat de vergunningverlener zich in redelijkheid op het standpunt heeft gesteld dat toepassing van de maatregelen niet kosteneffectief is.
Zie over het begrip beste beschikbare technieken (BBT) eerdere blogs op 27 oktober 2009, 4 maart 2010 en 15 februari 2011 en 22 december 2011 en over BBT en kosteneffectiviteit 19 mei 2011.
Cathine Knijff is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.