Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Op basis van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek heeft de werkgever een zorgplicht de voor de veiligheid van de werkomgeving. De werkgever moet de maatregelen nemen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werk schade lijdt. Schiet de werkgever tekort in zijn zorgplicht, dan is deze aansprakelijk voor eventuele schade, tenzij de werknemer met opzet of bewust roekeloos heeft gehandeld. De meeste werkgevers hebben voor dergelijke schades een bedrijfsaansprakelijkheids-verzekering (AVB-polis) afgesloten.
In 2008 oordeelde de Hoge Raad dat werkgevers hun werknemers moeten verzekeren tegen ongelukken die hen, in de uitoefening van hun werkzaamheden, in het verkeer overkomen. Een dergelijke verzekering wordt een Wegam verzekering genoemd. Het gaat hier om een bijzondere werkgeversaansprakelijkheid die niet kan worden gegrond op de zorgplicht van artikel 7:658 BW nu de schade waarvoor aansprakelijkheid moet worden gedragen niet binnen de werkomgeving is ontstaan. Voor verkeerssituaties is het immers kenmerkend dat de werkgever hier in beginsel geen invloed op kan uitoefenen, zodat hij niet tekort is geschoten in zijn zorgplicht voor de werkomgeving wanneer de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden een ongeluk in het verkeer krijgt. De werknemer zou daarmee zijn eigen schade moeten dragen.
Dit werd niet juist geacht en daarom heeft de Hoge Raad met een beroep op het goed werkgeverschap geoordeeld dat de werkgever zijn werknemers tegen deze situatie diende te verzekeren. Schendt de werkgever zijn wegam-verzekeringsplicht dan is hij aansprakelijk voor de hoogte van de vergoeding die zou zijn uitgekeerd als hij de werknemer wel afdoende had verzekerd.
De Hoge Raad heeft zich onlangs uitgelaten over vraag of een AVB-polis ook dekking biedt voor werkgeversaansprakelijkheid op grond van het tekortschieten in zijn Wegam-verzekeringsplicht.
In de betreffende casus reed een werknemer ‘s avonds terug van een bezoek aan een zakelijke relatie en kreeg een eenzijdig verkeersongeval. Hij liep daardoor een dwarslaesie op. De werkgever had voor de werknemer geen Wegam verzekering afgesloten. De werknemer stelde de werkgever aansprakelijk, want het ongeluk was in verband met de uitoefening van zijn werkzaamheden gebeurd. De werkgever sprak daarop zijn AVB-verzekering aan. Deze stond de werkgever bij in de procedure tegen de werknemer. In die procedure werd de werkgever daadwerkelijk veroordeeld de schade van de werknemer te vergoeden op basis van het tekortschieten in zijn Wegam-verzekeringsplicht. Daarop stelde de AVB-verzekeraar dat hij daar geen dekking voor bood. De AVB-polis was immers, zo stelde hij, bedoeld voor vergoeding van voor (letsel)schade als gevolg van het schenden van de zorgplicht door werkgever, op grond van artikel 7:658 BW, maar niet voor vermogenschade als gevolg van het schenden van de Wegam verzekeringsplicht. De Hoge Raad oordeelde echter dat de AVB-polis door werkgevers wordt afgesloten met de begrijpelijke aanname dat die polis dekking biedt in geval van werkgeversaansprakelijkheid, ongeacht waarop die aansprakelijkheid is gebaseerd; schending van een zorg- of verzekeringsplicht. Het feit dat het bij schending van de zorgplicht direct om het vergoeden van letselschade gaat en bij schending van de verzekeringsplicht om het vergoeden van de premie die zou zijn uitgekeerd als er wel verzekerd was, maakt dat niet anders. Bovendien wordt de schade die de werkgever lijdt doordat hij op de voet van schending van de verzekeringsplicht aansprakelijk is tegenover zijn werknemer, indirect veroorzaakt door het letsel van de werknemer. Een redelijke uitleg van de AVB-polis hield volgens de Hoge Raad dus tevens in een dekking tegen aansprakelijkheid gebaseerd op het schenden van de verzekeringsplicht als goed werkgever (art. 7:611 BW).
Maartje Oliemans-Ouwehand is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.