Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
Kan een in het buitenland uitgesproken faillissement in Nederland worden erkend? En andersom: kan een in Nederland uitgesproken faillissement in het buitenland worden erkend?
Een faillissement houdt zich niet altijd aan de grenzen van het land waar het is uitgesproken. Dit is bijvoorbeeld het geval als zich in een ander land dan waar het faillissement is uitgesproken nog gelden of onroerend goed bevinden van de failliet. Maar hoe wordt in een concreet geval bepaald of het uitgesproken faillissement ook daadwerkelijk werking heeft in een bepaald land? Bij een dergelijke vraag stuit men op de regels van internationaal privaatrecht inzake faillissementen.
In het internationaal privaatrecht (‘IPR') bestaan met betrekking tot grensoverschrijdende faillissementen twee, lijnrecht tegenover elkaar staande beginselen, te weten het universaliteitsbeginsel en het territorialiteitsbeginsel. Het universaliteitsbeginsel gaat ervan uit dat een faillissement dat uitgesproken is in een bepaald land, ook in andere landen werking heeft. Daarentegen gaat het territorialiteitsbeginsel ervan uit dat het faillissement alleen maar effect sorteert in de staat waar het is uitgesproken.
Bij de vraag of een in een bepaald land uitgesproken faillissement in een ander bepaald land werking heeft, is het van belang om te weten dat er onderscheid gemaakt moet worden tussen een EU-lidstaat en een niet-EU-lidstaat. EU-lidstaten (met uitzondering van Denemarken) zijn gebonden aan de Europese Insolventieverordening. Dit heeft tot gevolg dat een faillissement dat uitgesproken is in een lidstaat van rechtswege werking heeft in de andere lidstaten.
Maar hoe zit het dan als een er een faillissement is uitgesproken in een land dat niet is gebonden aan de Insolventieverordening? De Hoge Raad heeft zich al in 1955 daarover uitgelaten in het Kallir/Comfin arrest (NJ 1955, 542). In dit arrest heeft de Hoge Raad overwogen dat een in Nederland uitgesproken faillissement wel werking kan hebben in het buitenland als het buitenland uitgaat van een universaliteitsbeginsel. Voor zover echter niet bij een bindende internationale regeling anders is bepaald, heeft een in een ander land uitgesproken faillissement territoriale werking en geldt dit niet automatisch in Nederland. De in Nederland aanwezige activa vallen niet automatisch onder het buitenlandse faillissementsbeslag. Het lijkt erop dat dit principe nog steeds wordt gehuldigd. In latere rechtspraak – ook relatief recent nog in 2008 – is dit standpunt door de Hoge Raad namelijk herhaald en aangescherpt.
Mocht u te maken krijgen met een grensoverschrijdend faillissement en behoefte hebben aan juridisch advies, neemt u dan gerust contact met ons op. Wij zijn u graag van dienst.
Sascha Guillaume is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.