Praktijkgebieden: Ondernemingsrecht
In het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering is een afdeling opgenomen die over het bewijsrecht gaat. Basisregel is: wie stelt, die bewijst. De bewijslast ligt over het algemeen bij de partij die een vordering instelt. Wanneer de eiser zijn vordering instelt met een dagvaarding, zal hij in die dagvaarding zijn bewijsaanbod moeten specificeren. Hij zal bijvoorbeeld moeten aangeven wie hij als getuigen kan oproepen of welk schriftelijk bewijs hij heeft ter ondersteuning van zijn vordering.
De wederpartij kan tegen dit bewijsaanbod -en zo het bewijs wordt geleverd- tegenbewijs leveren. In de wet is bepaald dat er in principe geen restricties zijn opgelegd aan het tegenbewijs (art. 151 lid 2 Rv). Onlangs heeft de Hoge Raad nog eens geoordeeld dat dit tegenbewijs niet hoeft te worden gespecificeerd.
De casus was als volgt: Een verhuurster vorderde ontbinding van de huurovereenkomst met de huurder en ontruiming van de huurwoning. Dit deed zij op de grond dat huurder voor overlast zorgde voor de medehuurders van het complex, als gevolg waarvan een kakkerlakkenplaag was ontstaan. Verhuurster liet, om haar vordering te staven, diverse getuigen horen bij de kantonrechter. De huurder bood geen tegenbewijs aan. De kantonrechter wees de vorderingen van de verhuurster toe.
In hoger beroep bood de huurder alsnog tegenbewijs aan en wilde hij ook een aantal getuigen laten horen. Het gerechtshof ging hieraan voorbij en liet het bewijsaanbod niet toe omdat – kort gezegd – de huurder zijn bewijsaanbod niet had geconcretiseerd en niet had uitgelegd welke getuigen hij wilde laten horen en waarom hij deze getuigen niet al in eerste aanleg had laten horen.
In cassatie maakte de Hoge Raad korte metten met dit oordeel van het hof. De Hoge Raad oordeelde dat in beginsel een bewijsaanbod gericht op het leveren van tegenbewijs niet, ook niet in hoger beroep, hoeft te worden gespecificeerd. Dit kan wel anders zijn indien er in eerste aanleg al tegenbewijs is geleverd en het bewijsaanbod in hoger beroep is gericht op het leveren van aanvullend tegenbewijs. In dat geval mag verwacht worden dat deze partij nader toelicht wat zijn aanvullende bewijs zal zijn.
In casu had het bewijsaanbod van de huurder echter geen betrekking op het leveren van aanvullend tegenbewijs. Er bestond dus geen grond voor het hof om dit bewijsaanbod te passeren omdat het niet gespecificeerd was. Een hoger beroep is mede om eigen fouten, vergissingen en nalatigheden te herstellen en van de huurder mag dan ook niet verwacht worden dat hij een rechtvaardiging geeft van zijn eerdere verzuim om geen getuigen te hebben laten horen in eerste aanleg. Het tegenbewijs hoeft in beginsel niet gespecificeerd te worden.
Rosemarie Franken is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied handel- en ondernemingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.