Praktijkgebieden: Omgevingsrecht
Uit tijd en kostenoverwegingen kiest een aanvrager van een omgevingsvergunning er soms voor om bepaalde vergunningsplichtige activiteiten binnen een project nog niet binnen een aanvraag om een omgevingsvergunning te betrekken. Een project wordt dan opgeknipt in verschillende aanvragen. Dit is echter niet mogelijk wanneer het project feitelijk slechts betrekking heeft op één ondeelbare activiteit, zo blijkt uit artikel 2.7 Wabo.
Een voorbeeld. De verbouwing van een rijksmonument betreft twee vergunningsplichtige activiteiten. Ten eerste is er sprake van ‘bouwen' in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub a. Wabo, ten tweede is er sprake van ‘het in enig opzicht wijzigen van een beschermd monument' in de zin van artikel 2.1 lid 1 sub f. Wabo. Hoewel er sprake is van twee vergunningsplichtige activiteiten, zijn deze echter ‘onlosmakelijk samenhangend', zodat opknippen niet mogelijk is. Er dient één omgevingsvergunning te worden aangevraagd, die betrekking heeft op beide activiteiten. Is de aanvraag onvolledig, bevat deze bijvoorbeeld niet de aanvraag voor de wijziging van het monument, dan dient de aanvrager op grond van artikel 4.5 Awb door het bevoegd gezag in de gelegenheid te worden gesteld om de aanvraag aan te vullen.
In de praktijk is er soms discussie over wanneer er sprake is van onlosmakelijke samenhang. Uit Kamerstukken II 2006/07, 30844, nr. 8 blijkt: ‘Van onlosmakelijke samenhang tussen één of meer activiteiten is sprake als de activiteiten zien op dezelfde handeling. Het gaat dan om een activiteit die tegelijkertijd ook aangemerkt moet worden als een andere activiteit als omschreven in de artikelen 2.1 of 2.2 van de Wabo.'
Er is bijvoorbeeld duidelijk geen onlosmakelijke samenhang tussen activiteiten bij een omgevingsvergunningsaanvraag voor een plan om een boom te kappen en ter plaatse een uitbouw te bouwen. Het betreft een project bestaande uit verschillende activiteiten. Naar mijn mening is er duidelijk wel sprake van onlosmakelijke samenhang wanneer een omgevingsvergunning wordt aangevraagd voor het gebruiken van een gebouw in strijd met het bestemmingsplan (artikel 2.1 lid 1 sub c. Wabo) en het brandveilig gebruiken van een gebouw (artikel 2.1. lid 1 sub d. Wabo). De aanvraag betreft immers één activiteit: het gebruiken van een gebouw. Jurisprudentie zal moeten uitwijzen welke activiteiten onlosmakelijk zijn en welke niet.
Pjotr Lanting is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied omgevingsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.