Praktijkgebieden: Ambtenarenrecht, Arbeidsrecht
Een op het oog eenvoudig maar ongelukkig voorval (vinger tussen de deur), met relatief grote gevolgen en een interessante juridische vraag. Wie bepaalt uiteindelijk of de medische beperkingen moeten worden toegeschreven aan het dienstongeval, en of de arbeidsongeschikte ambtenaar derhalve ook na de eerste 52 weken recht heeft op zijn volledige bezoldiging? Vanzelfsprekend is dat in eerste instantie de werkgever, in dit geval de Raad van Bestuur van het Erasmus Universitair Medisch Centrum Rotterdam (EUMC).
Maar, het is goed om te weten dat dit, zoals de Centrale Raad van Beroep [LJN BT2781] onlangs bevestigde, uiteindelijk geen medisch maar een juridisch oordeel is: “Het gaat om de juridische causaliteit. Uiteindelijk is het daarom aan de rechter om de vraag te beantwoorden of de medische beperkingen van appellant in redelijkheid kunnen worden toegerekend aan het dienstongeval”.
Dat er in dit geval sprake was van een dienstongeval stond niet ter discussie. Een laborant van het EUMC kreeg tijdens zijn werk zijn vinger tussen een handgreep en een zware deur van een vriezer. Door de pijn is hij flauwgevallen en daarbij op zijn hoofd terechtgekomen. De diagnose klinkt ingewikkeld voor niet-medici, namelijk postcommotioneel syndroom met cognitieve stoornissen en overprikkelingsverschijnselen. Bij de uitingen daarvan is sneller een beeld te krijgen: de medewerker leed onder hoofdpijn, nekklachten, concentratieproblemen, stress en intolerantie voor geluid en licht. Als gevolg hiervan viel hij uit voor zijn werkzaamheden, op een later moment heeft hij deze voor 50% (halve dagen) hervat.
Ook de ernst van de klachten werd niet ondermijnd: de Raad stelt wat dat betreft vast dat er geen aanwijzingen zijn dat de medewerker zijn beperkingen simuleert of overdrijft.
Kortom, blijft over de vraag of de medische beperkingen, op grond waarvan de laborant verhinderd is om zijn werkzaamheden te verrichten, naar het oordeel van de werkgever in overwegende mate haar oorzaak vindt in een beroepsziekte of bedrijfsongeval. De Raad van Bestuur oordeelde dat dit niet het geval was, en baseerde dat op het oordeel van de bedrijfsarts inhoudende dat de klachten en de beperkingen van de laborant niet meer zijn te relateren aan het dienstongeval. Gelet daarop was besloten om voor het gedeelte dat de medewerker niet werkte wegens ziekte, de bezoldiging na 52 weken te verlagen naar 85%. Artikel 8.5 lid 2 CAO UMC biedt de basis voor een dergelijke verlaging.
De laborant bestreed het oordeel van de bedrijfarts. Omdat het volgens de Raad gaat om het vaststellen van de juridische causaliteit (en niet uitsluitend om een medisch oordeel) komt deze tot een inhoudelijke beoordeling van de vraag of de doorbetaling van de bezoldiging terecht is verlaagd van 100% naar 85%. De conclusie is dat de Raad van Bestuur het oordeel van de bedrijfsarts niet (zonder meer) had mogen volgen. Dus, wie betaalt bepaalt, maar dient dat wel op grond van de juiste criteria te doen. De Raad van Bestuur had moeten onderkennen dat de medische beperkingen door de bedrijfsarts in eerste instantie wel werden toegeschreven aan het bedrijfsongeval, dat de klachten rond de verlaging van het salaris nog dezelfde waren, en dat er geen andere oorzaak voor de beperkingen dan het ongeval met de deur kon worden aangewezen. De enkele omstandigheid dat beperkingen als deze zich in zijn algemeenheid een jaar na een dergelijk ongeval niet meer plegen voor te doen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel.
Deze uitspraak illustreert dat ook de ambtenarenrechter aandacht heeft voor de verantwoordelijkheid van werkgever daar waar het gaat om het verbinden van gevolgtrekkingen aan een oordeel van de bedrijfsrtas. In het civiele arbeidsrecht zijn er de laatste tijd eveneens meerdere uitspraken gepubliceerd waarin die verantwoordelijkheid wordt onderstreept.
Voor de laborant in kwestie betekent deze uitspraak dat het EUMC over een langere periode 15% van het salaris moet nabetalen. Voor het EUMC, maar met name voor de betreffende laborant, valt natuurlijk te hopen dat op het moment van de uitspraak inmiddels sprake was van volledig herstel.
Femke van Ooijen is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.