Praktijkgebieden: Bestuursrecht
Het komt in het bestuursrecht (helaas) met regelmaat voor dat een bestuursorgaan niet of niet tijdig een beslissing neemt op een aanvraag om een beschikking te nemen. In het bestuursrecht zijn hier enkele remedies op bedacht, zoals het ontstaan van een vergunning van rechtswege en het verbeurd raken van een dwangsom door het bestuursorgaan. Daarnaast kan beroep bij de rechtbank worden ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank kan het bestuursorgaan opdragen alsnog een besluit te nemen en daaraan een dwangsom verbinden voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. De vraag die hierbij opkomt luidt: Wanneer verbeurt het bestuursorgaan deze dwangsom? Is betekening van de uitspraak daarvoor een vereiste?
Voor de beantwoording van deze vraag is eerst een kleine uitstap naar het civiele recht geboden. In het civiele recht geldt dat de rechter op vordering van een partij de wederpartij kan veroordelen tot betaling van een dwangsom voor het geval de wederpartij niet aan de hoofdveroordeling voldoet. Uit artikel 611 lid 3 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) volgt dat dwangsommen pas kunnen worden verbeurd nadat de uitspraak waarbij zij zijn vastgesteld is betekend. Dit betekent dat dwangsommen niet automatisch op grond van de veroordelende uitspraak worden verbeurd.
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de koppeling naar het betekeningsvereiste uit het civiele recht op enkele plaatsen ook gemaakt. Zo schrijft artikel 8:72 lid 7 Awb, het 'algemene' artikel over de uitspraakmogelijkheden van de rechtbank, voor dat de rechtbank kan bepalen dat, indien of zolang het bestuursorgaan niet voldoet aan een uitspraak, het bestuursorgaan een in de uitspraak vast te stellen dwangsom verbeurt. De artikelen 611a t/m 611i Rv zijn hierop wel expliciet van overeenkomstige toepassing verklaard, waaronder dus ook artikel 611a lid 3 Rv. Dit betekent dat de dwangsom op grond van dat artikel niet verbeurd geraakt voordat de uitspraak is betekend.
Rechterlijke uitspraken inzake het niet tijdig beslissen op een aanvraag zijn afzonderlijk geregeld in artikel 8:55d Awb. Artikel 8:55d lid 3 Awb bepaalt dat de rechtbank aan haar uitspraak een dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Het artikel bepaalt niet dat de artikelen 611a t/m 611i Rv van toepassing zijn. Noch uit de parlementaire geschiedenis noch uit de jurisprudentie bij dit artikel heb ik grond kunnen vinden voor de stelling dat betekening van de rechterlijke uitspraak vereist is voor het verbeurd raken van een dwangsom.
Het zwijgen van de wetgever op dit punt kan betekenen dat de wetgever er bewust voor heeft gekozen om, bij uitspraken inzake het niet tijdig beslissen, betekening niet als vereiste voor te schrijven voor het verbeurd raken van de dwangsom. Dit past dan ook goed bij de gedachte het bestuursorgaan aan te sporen alsnog zo spoedig mogelijk te beslissen. Hoewel het huidige artikel niet verwijst naar de artikelen 611a t/m 611i Rv zijn er, gelet op de algemene regel van artikel 8:72 lid 7 Awb, er echter ook goede gronden om aan te nemen dat artikel 611a lid Rv ook geldt bij het vaststellen van een dwangsom op grond van artikel 8:55d lid 3 Awb. Het is immers goed mogelijk dat de wetgever het destijds simpelweg vergeten is deze artikelen van overeenkomstige toepassing te verklaren.
Een en ander wordt er echter niet duidelijker op wanneer gekeken wordt naar het wetsvoorstel Aanpassing Bestuursprocesrecht. Hierin wordt artikel 8:72 lid 7 Awb (de algemene regeling ) zodanig gewijzigd dat art. 611a lid 3 Rv niet langer van toepassing is, wat meebrengt dat betekening niet langer vereist is. Dit duidt op een duidelijk afwijking van de huidige situatie. Bij artikel 8:55d lid 3 Awb wordt in het wetsvoorstel juist een aantal bepalingen uit het civiele recht van toepassing verklaard, maar niet het betekeningsvereiste.
Dit leidt mij tot de slotsom dat men twee kanten op kan redeneren bij de beantwoording van de vraag of voor het verbeurd raken van een dwangsom bij niet tijdig beslissen betekening van de uitspraak vereist is. Het ontbreken van een verwijzing naar de artikelen uit Rv betekent dat geen betekening is vereist dan wel op grond van het 'algemene' artikel 8:72 Awb moet worden aangenomen dat betekening wel vereist is. In ieder geval is de conclusie dat niet met 100 procent zekerheid kan worden uitgesloten dat betekening achterwege kan blijven.
Het is dus verstandig het zekere voor het onzekere te nemen door de uitspraak direct te betekenen om zo de druk op het bestuursorgaan maximaal te houden en ervoor te zorgen dat het bestuursorgaan direct een dwangsom verbeurt.
Yordy Soffner is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bestuursrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.