Praktijkgebieden: Bouwrecht
Het Hof Leeuwarden heeft op 5 juli van het vorig jaar een arrest gewezen, waarbij in een aannemingsovereenkomst met een consument het arbitragebeding in de Algemene Voorwaarden voor Aannemingen 1992 (AVA 1992) als onredelijk bezwarend werd aangemerkt. Het arrest is gepubliceerd in het Tijdschrift voor Bouwrecht van deze maand (TBR 2012/19).
Het Hof stelde voorop dat het arbitragebeding dient te worden getoetst aan de open norm van art. 6:233, aanhef en onder a BW, en dat de invulling van die norm in overeenstemming zal moeten zijn met de Richtlijn 93/13/EEG van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten.
De aannemer voerde aan dat de vraag of een arbitragebeding in algemene voorwaarden als een oneerlijk beding in de zin van de Richtlijn geldt, reeds door de Nederlandse wetgever is beoordeeld en in ontkennende zin is beantwoord, namelijk in art. 6:236 sub n BW.
Het Hof volgde de aannemer daarin niet. Bij de toetsing van een arbitragebeding aan de norm van art. 6:233 sub a BW is de rechter niet beperkt door hetgeen de Nederlandse wetgever in art. 6:236 sub n BW heeft bepaald, maar moet de rechter in het bijzonder acht slaan op de bewoordingen en het doel van de Richtlijn, teneinde het met die Richtlijn beoogde resultaat te bereiken.
Voor zover hier van belang bepaalt art. 3 van de Richtlijn:
“1. Een beding in een overeenkomst waarover niet afzonderlijk is onderhandeld, wordt als oneerlijk beschouwd indien het, in strijd met de goede trouw, het evenwicht tussen de uit de overeenkomst voortvloeiende rechten en verplichtingen van de partijen ten nadele van de consument aanzienlijk verstoort.(…)3. De bijlage bevat een indicatieve en niet uitputtende lijst van bedingen die als oneerlijk kunnen worden aangemerkt.”
Een van de bedingen op de lijst is het beding dat tot doel heeft:
“q) het indienen van een beroep of het instellen van een rechtsvordering door de consument te beletten of te belemmeren, met name door de consument te verplichten zich uitsluitend tot een niet onder een wettelijke regeling ressorterend scheidsgerecht te wenden (…).”
Het Hof oordeelde dat het arbitragebeding uit de AVA 1992 een beding is als bedoeld in de bijlage van de Richtlijn onder q, waarbij het Hof een aantal redenen noemde:
– dat de consument zich bij een geschil dat niet tot de bevoegdheid van de kantonrechter behoort uitsluitend tot arbitrage kan wenden; daarmee wordt de consument afgehouden van de rechter die de wet hem toekent;– dat hij zich daarvan in de regel bij het sluiten van de overeenkomst niet bewust zal zijn geweest en dat over het beding ook niet zal zijn onderhandeld;– dat er aan arbitrage nadelen voor de consument kunnen zijn verbonden in vergelijking met de procedure voor de overheidsrechter, zoals onafhankelijkheid van de arbiter is niet op dezelfde wijze gewaarborgd als bij de overheidsrechter, de arbiter is niet op dezelfde wijze als de overheidsrechter gehouden tot toepassing van de wettelijke regels, hogere kosten, afstand tussen de woonplaats van de consument en de vestigingsplaats van de – in dit geval – Raad van Arbitrage voor de Bouw;– dat in het voorontwerp herziening Arbitragewet tot uitgangspunt is genomen dat het arbitragebeding vernietigbaar is, voor zover de consument geen keuze wordt gelaten tussen de overheidsrechter of arbitrage.
Dus oordeelde het Hof: het arbitragebeding is oneerlijk in de zin van de Richtlijn en onredelijk bezwarend in de zin van art. 6:233, aanhef en onder a BW.
Ook in het door de aannemer nog aangevoerde argument dat de Raad van Arbitrage voor de Bouw zeer deskundig is, en dus ook voor de consument tot kostenvoordelen leidt, kon het Hof geen rechtvaardiging vinden voor het arbitraal beding.
Kortom: exit arbitraal beding.
Op dit moment is de rechtspraak in Nederland verdeeld, in die zin dat sommige rechters het arbitragebeding als onredelijk bezwarend aanmerken, en dat andere rechters vinden dat het arbitragebeding de toetsing kan doorstaan. Dit is uitermate onwenselijk. Het is daarom goed dat tegen het arrest van het Hof Leeuwarden cassatie is ingesteld.
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.