Praktijkgebieden: Bouwrecht
Een provincie had een meerjarig bestek aanbesteed voor het uitvoeren van maaiwerkzaamheden langs wegen. Om die reden moest de aannemer, zo stond in het bestek, zorgen voor een rijdende afzetting volgens een bepaalde CROW-publicatie. Tussen provincie en aannemer ontstond verschil van mening over de vraag hoe de rijdende afzetting moest worden ingericht. De provincie eiste een separate actiewagen, terwijl de aannemer meende dat kon worden volstaan met de minder kostbare oplossing van een werkvoertuig met eigen bebakening.
De aannemer voldeed aan de eis van de provincie, of beter gezegd in UAV-termen, aan de aanwijzing van de directie, maar maakte wél aanspraak op vergoeding van de meerkosten, te weten een bedrag van € 425.055,21, inclusief 10% opslag voor extra uitvoeringskosten, algemene kosten, winst en risico en inclusief 19% BTW. Dat was de provincie te gortig.
Het geschil werd voorgelegd aan de Raad van Arbitrage (vonnis d.d. 1 september 2011, TBR 2011/186), en daarin oordeelden arbiters dat zowel het door de aannemer voorgestane werkvoertuig met eigen bebakening als de door de provincie geëiste actiewagen onder het begrip rijdende afzetting als bedoeld in het bestek vallen. Aangezien de provincie in het bestek echter geen nadere keuze had gemaakt over de inrichting van de rijdende afzetting, had de aannemer in deze een uitvoeringsvrijheid en mocht zij ten tijde van haar inschrijving op het werk dan ook uitgaan van de minder kostbare oplossing van een werkvoertuig met eigen bebakening. De aannemer maakte dan ook, zo oordeelden arbiters, terecht aanspraak op vergoeding van meerkosten.
Vervolgens kwam de vraag aan de orde hoe hoog die meerkosten dan zouden moeten zijn. Als meest verstrekkend verweer stelde de provincie, met een verwijzing naar art. 7:755 BW, dat de aannemer in het geheel geen aanspraak meer kon maken op meerkosten, omdat deze haar niet tijdig had ingelicht omtrent de uit de aanwijzing van de directie voortvloeiende prijsverhoging. Als gevolg daarvan zou de aannemer de provincie de mogelijkheid hebben ontnomen om het maairegime (of anderszins haar financieel beleid) te versoberen. Art. 7.755 BW bepaalt namelijk, kort gezegd, dat een aannemer slechts dan aanspraak kan maken op vergoeding van meerwerk wanneer hij de opdrachtgever tijdig heeft gewezen op de noodzaak van een uit dat meerwerk voortvloeiende prijsverhoging, tenzij de opdrachtgever die noodzaak uit zichzelf had moeten begrijpen.
Arbiters waren echter van oordeel dat de provincie gelet op haar ervaring in redelijkheid had moeten begrijpen dat de door haar geëiste rijdende afzetting door middel van een separate actiewagen meerkosten met zich mee zou brengen en dat het door de aannemer ter zake in haar inschrijfbegroting opgenomen bedrag van € 36.000,- hiervoor nimmer afdoende zou zijn. Bovendien stond vast, zo voegden arbiters daaraan nog toe, dat de aannemer al meteen bij de aanwijzing, in 2004, had aangegeven dat daaraan financiële consequenties zouden zijn verbonden.
Maar, zo bleek, de aannemer had pas op 1 april 2007 haar aanspraak op vergoeding van het onderhavige meerwerk richting de provincie nader geconcretiseerd, terwijl haar in redelijkheid, zo oordeelden arbiters, de globale hoogte van die kosten aan het einde van 2004 bekend had kunnen zijn. Aldus heeft de aannemer, zo overwogen arbiters, de provincie de mogelijkheid ontnomen in de jaren 2005 en 2006 een soberder maairegime te overwegen dan wel anderszins haar financieel beleid aan te passen. Op deze grond komen arbiters, los van een geringe verlaging van de door de aannemer toegepaste uurtarieven, tot een, zoals zij het noemen, gematigde toewijzing van de door de aannemer gevorderde meerkosten, wat neerkomt op een 100% toewijzing van de kosten over 2004, en 50% over 2005 en 2006. Bij elkaar, inclusief opslag en BTW, € 245.000,-.
De late concretisering van de meerkosten heeft de aannemer dus zeker meer dan een ton gekost, en dat was niet nodig geweest. Daarom deze goede raad: meld als aannemer niet alleen zo snel mogelijk dát er sprake is van meerkosten, maar maak deze meerkosten ook zo snel mogelijk concreet.
Bekijk ook: Wieringa-advocaten.nl/nl/praktijkgebieden/vastgoed/th/12/0/aanneming-van-werk
Charles Smit is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bouwrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.