Praktijkgebieden: Bedrijven in moeilijkheden
In juni 2005 werd het faillissement uitgesproken van René van den Berg. Een jaar later werd deze man veroordeeld tot vijf jaar gevangenisstraf, onder andere voor oplichting en het medeplegen van witwassen. De rechtbank oordeelde dat hij, als brein achter een zogenaamde ponzizwendel, zichzelf, ten koste van het goedgelovige publiek, heeft bedoeld te verrijken. Hij leende geld van, met name, vermogende particulieren onder het mom dat hij die gelden zou beleggen. Daarbij beloofde hij rendementen die opliepen tot tientallen procenten. Zo’n 1400 mensen hebben gelden bij Van den Berg ‘belegd’.
Maar het geld werd niet, of nauwelijks, belegd. Van den Berg gebruikte het om zichzelf en een kleine groep vrienden en vertrouwelingen te verrijken. Enkele ‘beleggers’ behaalden daardoor wél de beloofde ‘rendementen’ op hun inleggingen. In een aantal proefprocedures heeft de curator van Van den Berg geprobeerd deze winsten terug te halen bij de profiteurs, om dit uiteindelijk onder de gedupeerden – diegenen die zelfs hun inleg niet terugkregen van Van den Berg – te kunnen verdelen. Eén van die proefprocedures, die tegen mevrouw X, heeft het gehaald tot de Hoge Raad. Op 28 oktober 2011 heeft de Hoge Raad zich uitgesproken. De ‘rendementen’ hoeven niet terug naar de boedel.
De curator stelde in die procedure – onder meer – dat het verschil tussen de door mevrouw X ontvangen en de door haar betaalde bedragen terug moest naar de boedel, onder andere omdat zij daarmee ongerechtvaardigd zou zijn verrijkt. Weliswaar lag er een overeenkomst aan die verrijking ten grondslag – er waren diverse leningovereenkomsten en schuldbekentenissen opgemaakt tussen mevrouw X en Van den Berg – maar die kon volgens de curator niet zonder meer een rechtvaardiging vormen voor een verrijking ten koste van een derde. Zeker niet in dit geval, waarin er sprake was van een enorme wanverhouding in de aard van de prestaties over en weer: mevrouw X behaalde haast astronomische rendementen, maar liep nauwelijks risico.
Hoewel de Hoge Raad dat uitgangspunt op zichzelf juist acht, betekent dat niet dat mevrouw X het rendement aan de boedel zal hoeven terugbetalen. Die conclusie zou volgens de Hoge Raad in strijd zijn met het stelsel van de Faillissementswet, dat een dergelijke terugbetalingsvordering in beginsel slechts toelaat als er sprake is van zogenaamde Pauliana (benadeling van schuldeisers).
In artikel 47 van de Faillissementswet is bepaald dat een voldoening aan een opeisbare schuld in principe niet kan worden vernietigd, anders dan in twee in de wet genoemde uitzonderingsgevallen: als degene die de betaling ontving wist dat het faillissement was aangevraagd, of als de betaling het gevolg was van overleg tussen de schuldenaar en de schuldeiser, met als doel dat de schuldeisers door die betaling boven andere schuldeisers zou worden begunstigd.
René van den Berg betaalde een opeisbare schuld, en van beide uitzonderingsgevallen was geen sprake, overwoog de Hoge Raad. In die context moet ervan uit worden gegaan dat van een ongerechtvaardigde verrijking geen sprake was.
Sascha Guillaume is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied bedrijven in moeilijkheden.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.