Praktijkgebieden: Arbeidsrecht
Vorig jaar rond deze tijd berichtten wij over de ontknoping van de spraakmakende zaak Albron Catering B.V. tegen FNV Bondgenoten cs bij het Europese Hof van Justitie (HvJ). Na terugverwijzing door het HvJ, heeft het Hof Amsterdam onlangs definitief uitspraak gedaan in deze zaak.
Aan de orde was de vraag of bij overgang van bepaalde werkzaamheden van een bedrijf naar een derde, het via een personeels-BV ingeleende personeel van dat bedrijf mee overgaat naar die derde. Met andere woorden: de vraag of de bescherming die wet toekent aan werknemers van een onderneming die wordt overgenomen, ook toekomt aan medewerkers die formeel niet de werknemer-status hebben.Albron stelde zich op het standpunt dat dit niet het geval was, omdat de wet (en de rechtspraak destijds) bepaalde dat uitsluitend werknemers mee over gingen die een arbeidsovereenkomst hadden met het bedrijf dat het werk overdroeg. FNV en de ex-werknemers stelden zich daarentegen op het standpunt dat Richtlijn 2001/23/EG, waar de Nederlandse regeling op is gebaseerd, de rechten van werknemers beoogt te beschermen, ongeacht wie de formele werkgever is. FNV en de ex-werknemers eisten daarom een verklaring voor recht dat de bepalingen ter zake overgang van onderneming ook golden ten aanzien van het ingeleende personeel.
Nadat FNV en de ex-werknemers op vrijwel alle punten in het gelijk waren gesteld bij de kantonrechter, bracht Albron de zaak voor het Hof te Amsterdam. Het Amsterdamse Hof diende vervolgens een prejudiciële vraag in bij het HvJ ter zake de uitleg van Richtlijn 2001/23/EG. Het HvJ oordeelde dat werknemers die bij een onderneming werken en permanent binnen deze onderneming gedetacheerd zijn (door een onderneming binnen hetzelfde concern) mee over gaan, met het werk, naar de verkrijgende partij.
De zaak is door het HvJ terugverwezen naar het Hof Amsterdam teneinde definitief uitspraak te doen in het hoger beroep. Het Hof overweegt in haar arrest dat gelet op voormelde uitspraak van het HvJ, niet anders kan worden geoordeeld dan dat in deze zaak sprake is van overgang van onderneming.
Albron stelde na terugverwijzing van HvJ dat een richtlijnconforme interpretatie van de Nederlandse regelgeving leidt tot een uitspraak contra -legem alsmede dat toewijzing van de vordering in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel. Beide stellingen worden door het Hof verworpen.Het Hof overweegt dat toewijzing van de vordering niet leidt tot een uitspraak in strijd met het nationale recht omdat de toepasselijke bepalingen geen rechtstreeks uitsluitsel geven over de vraag hoe het daar gebezigde begrip werkgever dient te worden uitgelegd. De wettelijke bepaling biedt met andere worden de mogelijkheid voor de uitleg van een meervoudig werkgeversbegrip zoals gegeven door het Europees Hof. De conclusie van Albron dat de wetgever niet heeft bedoeld de richtlijn ten volle te implementeren kan, aldus het Hof, dan ook niet worden getrokken, temeer nu de wetgeschiedenis daartoe geen enkele aanwijzing geeft.Voorts dient het Nederlands recht te worden uitgelegd in het licht van de bewoordingen en het doel van de daaraan ten grondslag liggende richtlijn, waardoor Albron niet het vertrouwen heeft kunnen ontlenen dat de wet op een andere wijze kan worden uitgelegd aldus het Hof. Conclusie: geen strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
Het Hof overweegt in haar arrest dat gelet op voormelde uitspraak van het HvJ niet anders kan worden geoordeeld dan dat in deze zaak sprake is van overgang van onderneming. FNV en de ex-werknemers worden ook ditmaal in het gelijk gesteld. De zaak is hierbij in hoger beroep definitief afgedaan door het Amsterdamse Hof. Of Albron tegen de uitspraak in cassatie gaat, is gezien de ondubbelzinnige uitleg van het HvJ betreffende overgang van onderneming, te betwijfelen.
Ten aanzien van de – veel toegepaste – constructie met een personeels-BV is nu duidelijk dat ingeleende werknemers bij een overgang van (een deel van de) werkzaamheden mee over (kunnen) gaan. Zoals we vorig jaar berichtten brengt de uitspraak van het HvJ eveneens mee dat ook andere(detacherings-)constructies onderworpen kunnen zijn aan de regeling omtrent overgang van onderneming. Dit omdat, naar nu vaststaat, de bescherming van de werknemer als uitgangspunt moet worden genomen. Het dient derhalve aanbeveling bij een soortgelijke constructie na te gaan of ingevolge de uitspraak van het HvJ de regeling omtrent overgang van onderneming tóch van toepassing is.
(Met dank aan student-stagiair Christopher Seine)
Fleur Costa Baiôa is niet meer werkzaam bij Wieringa Advocaten. Indien u een vraag heeft naar aanleiding van deze blog dan kunt u zich wenden tot onderstaande contactpersoon van het praktijkgebied arbeidsrecht.
Door het leggen van conservatoir (derden) beslag worden vermogensbestanddelen van een wederpartij per direct bevroren. Er kan geen overdracht meer plaatsvinden en in bepaalde gevallen kunnen vermogensbestanddelen zelfs elders in bewaring worden gegeven. Deze actie kan druk zetten op de wederpartij waardoor een snelle oplossing kan worden bereikt.
Beslaglegging moet wel altijd worden gevolgd door een bodem of arbitrage procedure, tenzij eerder een buitengerechtelijke oplossing wordt bereikt.
Onterecht leggen van beslag moet worden voorkomen; het kan leiden tot een schadevergoedingsactie.
Wij onderzoeken graag of dit rechtsmiddel in uw situatie tot een spoedige oplossing kan leiden.
Snel een uitspraak nodig van de rechter over een bepaalde urgente situatie? In dat geval is een kort geding een oplossing voor uw situatie. De rechter geeft een voorlopig oordeel waaraan partijen zich al dan niet op straffe van een dwangsom dienen te houden.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende juridische oplossing.
Dit is in het civiele en bestuurlijke recht de procedure die (al dan niet na hoger beroep) leidt tot een definitieve beslechting van het geschil. Anders dan in een kort geding ligt de nadruk hier veel meer op een schriftelijke uitwisseling van processtukken.
Wij onderzoeken graag of dit de aangewezen procedure is voor uw geschil.
Een partij die zich beroept op de rechtsgevolgen van de door haar gestelde feiten of rechten moet deze bewijzen. Voorafgaand aan iedere gewenste procedure moet derhalve de bewijspositie worden bekeken.
Soms is het bewijs nog niet voldoende in handen van de cliënt. In dat geval is nadere actie gewenst. Te denken valt dan bijvoorbeeld aan het instellen van een (voorlopig) getuigenverhoor of het afdwingen van het verkrijgen van inzage in bepaalde documenten die zich bij de wederpartij bevinden (exhibitieplicht).
Wij zoeken graag met u naar de mogelijkheden om uw bewijsprobleem op te lossen.
Soms ontstaat er in een onderneming een intern geschil tussen aandeelhouders of tussen het bestuur en (enkele) aandeelhouders. Dit kan bijvoorbeeld gaan over de te volgen strategie van de onderneming. In dat geval kan aan de Ondernemingskamer, een speciaal daarvoor geëquipeerde afdeling van het Hof Amsterdam -- bij ons kantoor om de hoek -- een onderzoek naar de gang van zaken binnen de onderneming worden gevraagd. Zo'n onderzoek kan worden voorafgegaan door het vragen van voorlopige voorzieningen, zoals het schorsen van een bestuurder voor de duur van de procedure of het tijdelijk ontnemen van het stemrecht van een aandeelhouder.
Wij denken graag mee over de voor uw situatie passende oplossing.